< 1 Corinthiërs 15 >

1 Broeders, ik herinner u aan het Evangelie, dat ik u heb gepreekt, dat gij ook hebt aangenomen, waarop gij gegrondvest zijt,
ܡܘܕܥ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܚܝ ܐܘܢܓܠܝܘܢ ܕܤܒܪܬܟܘܢ ܘܩܒܠܬܘܢܝܗܝ ܘܩܡܬܘܢ ܒܗ
2 en waardoor gij zult worden gered, zo gij vasthoudt aan de zin, waarin ik het u heb verkondigd; in de veronderstelling althans, dat gij niet helemaal onnadenkend zijt gaan geloven.
ܘܒܗ ܚܐܝܢ ܐܢܬܘܢ ܒܐܝܕܐ ܡܠܬܐ ܤܒܪܬܟܘܢ ܐܢ ܥܗܕܝܢ ܐܢܬܘܢ ܐܢ ܠܐ ܗܘܐ ܤܪܝܩܐܝܬ ܗܝܡܢܬܘܢ
3 Want vóór alles heb ik u overgeleverd, wat ik zelf had ontvangen: Christus is voor onze zonden gestorven volgens de Schriften;
ܐܫܠܡܬ ܠܟܘܢ ܓܝܪ ܡܢ ܠܘܩܕܡ ܐܝܟ ܡܕܡ ܕܩܒܠܬ ܕܡܫܝܚܐ ܡܝܬ ܥܠ ܐܦܝ ܚܛܗܝܢ ܐܝܟܢܐ ܕܟܬܝܒ
4 Hij is begraven, de derde dag is Hij verrezen volgens de Schriften;
ܘܕܐܬܩܒܪ ܘܩܡ ܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܐܝܟ ܕܟܬܝܒ
5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalf.
ܘܐܬܚܙܝ ܠܟܐܦܐ ܘܒܬܪܗ ܠܬܪܥܤܪ
6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, waarvan de meesten thans nog leven, en slechts enkelen zijn ontslapen.
ܘܒܬܪܟܢ ܐܬܚܙܝ ܠܝܬܝܪ ܡܢ ܚܡܫܡܐܐ ܐܚܝܢ ܐܟܚܕܐ ܕܤܓܝܐܐ ܡܢܗܘܢ ܩܝܡܝܢ ܐܢܘܢ ܥܕܡܐ ܠܗܫܐ ܘܡܢܗܘܢ ܕܡܟܘ
7 Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, toen aan alle Apostelen.
ܘܡܢ ܒܬܪ ܗܠܝܢ ܐܬܚܙܝ ܠܝܥܩܘܒ ܘܒܬܪܗ ܠܫܠܝܚܐ ܟܠܗܘܢ
8 Het laatst van allen verscheen Hij aan mij als aan de misdracht.
ܠܚܪܬܐ ܕܝܢ ܕܟܠܗܘܢ ܐܝܟ ܕܠܝܚܛܐ ܐܬܚܙܝ ܐܦ ܠܝ
9 Ja waarlijk, ik ben de allerminste der Apostelen, niet waardig Apostel genoemd te worden, daar ik Gods Kerk heb vervolgd;
ܐܢܐ ܐܢܐ ܓܝܪ ܙܥܘܪܗܘܢ ܕܫܠܝܚܐ ܘܠܐ ܫܘܐ ܐܢܐ ܕܐܬܩܪܐ ܫܠܝܚܐ ܡܛܠ ܕܪܕܦܬ ܥܕܬܗ ܕܐܠܗܐ
10 maar door Gods genade ben ik, wat ik ben, en de genade, die Hij me schonk, is niet ijdel geweest, maar meer dan alle anderen heb ik gezwoegd; niet ik, maar Gods genade met mij.
ܒܛܝܒܘܬܗ ܕܝܢ ܕܐܠܗܐ ܐܝܬܝ ܡܕܡ ܕܐܝܬܝ ܘܛܝܒܘܬܗ ܕܒܝ ܠܐ ܗܘܬ ܤܪܝܩܐ ܐܠܐ ܝܬܝܪ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܠܐܝܬ ܠܐ ܐܢܐ ܐܠܐ ܛܝܒܘܬܗ ܕܥܡܝ
11 Of ik het nu ben, of de anderen: zó preken wij, en zó hebt gij het geloofd!
ܐܢ ܐܢܐ ܗܟܝܠ ܘܐܢ ܗܢܘܢ ܗܟܢܐ ܡܟܪܙܝܢܢ ܘܗܟܢܐ ܗܝܡܢܬܘܢ
12 Welnu, indien van Christus gepreekt wordt, dat Hij van de doden is verrezen, hoe kunnen dan sommigen onder u zeggen: De opstanding der doden is onmogelijk?
ܐܢ ܕܝܢ ܡܫܝܚܐ ܡܬܟܪܙ ܕܩܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܐܝܟܢܐ ܐܝܬ ܒܟܘܢ ܐܢܫܐ ܕܐܡܪܝܢ ܠܝܬ ܚܝܬ ܡܝܬܐ
13 Indien de opstanding der doden onmogelijk is, dan is ook Christus niet verrezen.
ܘܐܢ ܚܝܬ ܡܝܬܐ ܠܝܬ ܐܦܠܐ ܡܫܝܚܐ ܩܡ
14 Maar zo Christus niet is verrezen, dan is onze prediking ijdel, ijdel ook uw geloof.
ܘܐܢ ܡܫܝܚܐ ܠܐ ܩܡ ܤܪܝܩܐ ܗܝ ܟܪܘܙܘܬܢ ܤܪܝܩܐ ܐܦ ܗܝܡܢܘܬܟܘܢ
15 Dan blijken we bovendien valse getuigen van God te zijn; want we hebben van God getuigd, dat Hij Christus heeft opgewekt; terwijl Hij Hem niet opgewekt heeft, zo er inderdaad geen doden verrijzen.
ܡܫܬܟܚܝܢ ܚܢܢ ܕܝܢ ܐܦ ܤܗܕܐ ܕܓܠܐ ܕܐܠܗܐ ܕܐܤܗܕܢ ܥܠ ܐܠܗܐ ܕܐܩܝܡ ܠܡܫܝܚܐ ܟܕ ܠܐ ܐܩܝܡ
16 Want zo er geen doden verrijzen, dan is ook Christus niet verrezen.
ܐܢ ܡܝܬܐ ܓܝܪ ܠܐ ܩܝܡܝܢ ܐܦܠܐ ܡܫܝܚܐ ܩܡ
17 Maar zo Christus niet is verrezen, dan is uw geloof zonder nut, en zijt gij nog in uw zonden;
ܘܐܢ ܡܫܝܚܐ ܠܐ ܩܡ ܒܛܠܐ ܗܝ ܗܝܡܢܘܬܟܘܢ ܘܥܕܟܝܠ ܒܚܛܗܝܟܘܢ ܐܢܬܘܢ
18 dan zijn ook zij verloren, die in Christus ontsliepen.
ܘܟܒܪ ܐܦ ܐܝܠܝܢ ܕܕܡܟܘ ܒܡܫܝܚܐ ܐܒܕܘ ܠܗܘܢ
19 Zo we alleen voor dit leven onze hoop stellen op Christus, dan zijn we de meest beklagenswaardige van alle mensen.
ܘܐܢ ܒܗܠܝܢ ܗܘ ܚܝܐ ܒܠܚܘܕ ܡܤܒܪܝܢܢ ܒܡܫܝܚܐ ܕܘܝܢܢ ܗܘ ܡܢ ܟܠܗܘܢ ܒܢܝܢܫܐ
20 Maar neen, Christus is van de doden verrezen, als Eersteling onder hen, die ontslapen zijn.
ܗܫܐ ܕܝܢ ܡܫܝܚܐ ܩܡ ܡܢ ܒܝܬ ܡܝܬܐ ܘܗܘܐ ܪܫܝܬܐ ܕܕܡܟܐ
21 Want omdat door een mens de dood is gekomen, daarom ook is door een Mens de opstanding der doden.
ܘܐܝܟܢܐ ܕܒܝܕ ܒܪܢܫܐ ܗܘܐ ܡܘܬܐ ܗܟܢܐ ܐܦ ܒܝܕ ܒܪܢܫܐ ܗܘܝܐ ܚܝܬ ܡܝܬܐ
22 Zoals allen immers sterven door hun gemeenschap met Adam, zo zullen ook allen door hun gemeenschap met Christus herleven.
ܐܝܟܢܐ ܓܝܪ ܕܒܐܕܡ ܟܠܗܘܢ ܒܢܝܢܫܐ ܡܝܬܝܢ ܗܟܢܐ ܐܦ ܒܡܫܝܚܐ ܟܠܗܘܢ ܚܐܝܢ
23 Maar iedereen naar eigen rang. Christus als Eersteling; dan zij, die Christus toebehoren bij zijn komst.
ܐܢܫ ܐܢܫ ܒܛܟܤܗ ܪܫܝܬܐ ܗܘܐ ܡܫܝܚܐ ܒܬܪܟܢ ܐܝܠܝܢ ܕܕܡܫܝܚܐ ܐܢܘܢ ܒܡܐܬܝܬܗ
24 Daarna komt het einde, als Hij het koningschap aan God en den Vader overdraagt, na alle heerschappij en alle macht en kracht te hebben vernietigd.
ܘܗܝܕܝܢ ܬܗܘܐ ܚܪܬܐ ܡܐ ܕܡܫܠܡ ܡܠܟܘܬܐ ܠܐܠܗܐ ܐܒܐ ܡܐ ܕܒܛܠ ܟܠ ܪܝܫ ܘܟܠ ܫܘܠܛܢ ܘܟܠ ܚܝܠܝܢ
25 Want Hij moet Koning zijn, totdat "Hij alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd".
ܥܬܝܕ ܗܘ ܓܝܪ ܕܢܡܠܟ ܥܕܡܐ ܕܢܤܝܡ ܒܥܠܕܒܒܘܗܝ ܟܠܗܘܢ ܬܚܝܬ ܪܓܠܘܗܝ
26 En de dood is de laatste vijand, die vernietigd wordt;
ܘܐܚܪܝܐ ܒܥܠܕܒܒܐ ܡܬܒܛܠ ܡܘܬܐ
27 want àlles heeft Hij onder zijn voeten gelegd. Wanneer Hij nu zegt, dat àlles onderworpen is, dan is heel duidelijk Hijzelf uitgezonderd, die alles aan Hem onderwierp.
ܟܠ ܓܝܪ ܫܥܒܕ ܬܚܝܬ ܪܓܠܘܗܝ ܡܐ ܕܐܡܪ ܕܝܢ ܕܟܠܡܕܡ ܡܫܬܥܒܕ ܠܗ ܝܕܝܥܐ ܕܤܛܪ ܡܢ ܗܘ ܕܫܥܒܕ ܠܗ ܟܠ
28 Zodra dus alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon Zichzelf onderwerpen aan Dengene, die alles aan Hem onderwierp, opdat God zij: Alles in allen.
ܘܡܐ ܕܐܫܬܥܒܕ ܠܗ ܟܠ ܗܝܕܝܢ ܗܘ ܒܪܐ ܢܫܬܥܒܕ ܠܗܘ ܕܫܥܒܕ ܠܗ ܟܠ ܕܢܗܘܐ ܐܠܗܐ ܟܠ ܒܟܠ
29 Wat toch zullen zij aanvangen, die zich voor de doden laten dopen, zo er helemaal geen doden verrijzen? Waarom dan laten ze zich voor hen dopen?
ܘܐܠܐ ܡܢܐ ܢܥܒܕܘܢ ܗܢܘܢ ܕܥܡܕܝܢ ܚܠܦ ܡܝܬܐ ܐܢ ܡܝܬܐ ܠܐ ܩܝܡܝܢ ܡܢܐ ܥܡܕܝܢ ܚܠܦ ܡܝܬܐ
30 En waartoe dient het dan, dat wijzelf ieder uur in gevaar verkeren?
ܘܠܡܢܐ ܐܦ ܚܢܢ ܒܟܠ ܫܥܐ ܒܩܢܕܝܢܘܤ ܩܝܡܝܢܢ
31 Elke dag zie ik de dood van nabij; broeders, zowaar ik op u roem, in Christus Jesus onzen Heer.
ܝܡܐ ܐܢܐ ܒܫܘܒܗܪܟܘܢ ܐܚܝ ܕܐܝܬ ܠܝ ܒܡܪܢ ܝܫܘܥ ܡܫܝܚܐ ܕܟܠܝܘܡ ܡܐܬ ܐܢܐ
32 Als ik te Éfese met wilde dieren had gevochten, zoals de mensen het wilden, wat zou het me hebben gebaat? Wanneer de doden niet verrijzen, laat ons dan maar eten en drinken, want morgen gaan we dood.
ܐܢ ܐܝܟ ܕܒܝܬ ܒܢܝܢܫܐ ܐܫܬܕܝܬ ܠܚܝܘܬܐ ܒܐܦܤܘܤ ܡܢܐ ܐܬܗܢܝܬ ܐܢ ܡܝܬܐ ܠܐ ܩܝܡܝܢ ܢܐܟܘܠ ܘܢܫܬܐ ܡܚܪ ܓܝܪ ܡܝܬܝܢܢ
33 Laat u niet verleiden: Slechte omgang bederft goede zeden.
ܠܐ ܬܛܥܘܢ ܡܚܒܠܢ ܪܥܝܢܐ ܒܤܝܡܐ ܫܘܥܝܬܐ ܒܝܫܬܐ
34 Gebruikt uw nuchter verstand, zoals het behoort, en zondigt niet. Want er zijn er, die van God geen begrip hebben. Ik zeg het tot uw beschaming.
ܐܥܝܪܘ ܠܒܟܘܢ ܙܕܝܩܐܝܬ ܘܠܐ ܬܚܛܘܢ ܐܝܬ ܓܝܪ ܐܢܫܐ ܕܝܕܥܬܐ ܕܐܠܗܐ ܠܝܬ ܒܗܘܢ ܠܒܗܬܬܟܘܢ ܗܘ ܐܡܪ ܐܢܐ
35 Maar, zal iemand zeggen: Op welke wijze verrijzen de doden; met wat voor lichaam komen ze terug?
ܢܐܡܪ ܐܢܫ ܡܢܟܘܢ ܕܐܝܟܢܐ ܩܝܡܝܢ ܡܝܬܐ ܘܒܐܝܢܐ ܦܓܪܐ ܐܬܝܢ
36 Gij dwaas! Wat ge zelf zaait, wordt niet levend, zo het niet gestorven is;
ܤܟܠܐ ܙܪܥܐ ܕܙܪܥ ܐܢܬ ܐܢ ܠܐ ܡܐܬ ܠܐ ܚܝܐ
37 bovendien wat ge zaait, is niet de uitwendige gestalte, die te voorschijn treedt, doch een naakte korrel, bijvoorbeeld van graan of iets anders;
ܘܗܘ ܡܕܡ ܕܙܪܥ ܐܢܬ ܠܐ ܗܘܐ ܗܘ ܦܓܪܐ ܕܥܬܝܕ ܠܡܗܘܐ ܙܪܥ ܐܢܬ ܐܠܐ ܦܪܕܬܐ ܥܪܛܠܝܬܐ ܕܚܛܐ ܐܘ ܕܤܥܪܐ ܐܘ ܕܫܪܟܐ ܕܙܪܥܘܢܐ
38 maar God geeft er een gestalte aan, zoals het Hem behaagt, en wel aan ieder zaad zijn eigen gestalte.
ܐܠܗܐ ܕܝܢ ܝܗܒ ܠܗ ܦܓܪܐ ܐܝܟܢܐ ܕܨܒܐ ܘܠܚܕ ܚܕ ܡܢ ܙܪܥܘܢܐ ܦܓܪܐ ܕܟܝܢܗ
39 Alle vlees is niet hetzelfde; maar anders is dat van mensen, anders dat van het vee, van vogels en vissen.
ܠܐ ܗܘܐ ܕܝܢ ܟܠ ܦܓܪ ܫܘܐ ܐܚܪܝܢ ܗܘ ܓܝܪ ܦܓܪܐ ܕܒܪ ܐܢܫܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܒܥܝܪܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܦܪܚܬܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܢܘܢܐ
40 Er zijn hemellichamen en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse.
ܘܐܝܬ ܦܓܪܐ ܫܡܝܢܐ ܘܐܝܬ ܦܓܪܐ ܐܪܥܢܝܐ ܐܠܐ ܐܚܪܝܢ ܗܘ ܫܘܒܚܐ ܕܫܡܝܢܐ ܘܐܚܪܝܢ ܕܐܪܥܢܝܐ
41 Anders is de glans van de zon, anders de glans van de maan, anders de glans van de sterren; zelfs de ene ster verschilt van de andere in glans.
ܘܐܚܪܝܢ ܗܘ ܫܘܒܚܐ ܕܫܡܫܐ ܘܐܚܪܝܢ ܫܘܒܚܐ ܕܤܗܪܐ ܘܐܚܪܝܢ ܫܘܒܚܐ ܕܟܘܟܒܐ ܘܟܘܟܒܐ ܡܢ ܟܘܟܒܐ ܡܝܬܪ ܗܘ ܒܫܘܒܚܐ
42 Zo is het ook met de opstanding der doden: Het wordt gezaaid in bederf, Het verrijst onbederflijk.
ܗܟܢܐ ܐܦ ܚܝܬ ܡܝܬܐ ܡܙܕܪܥܝܢ ܒܚܒܠܐ ܩܝܡܝܢ ܕܠܐ ܚܒܠܐ
43 Het wordt gezaaid in oneer, Het verrijst in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, Het verrijst in kracht.
ܡܙܕܪܥܝܢ ܒܨܥܪܐ ܩܝܡܝܢ ܒܫܘܒܚܐ ܡܙܕܪܥܝܢ ܒܟܪܝܗܘܬܐ ܩܝܡܝܢ ܒܚܝܠܐ
44 Een ziele-lichaam wordt gezaaid, Een geestelijk lichaam verrijst! Bestaat er een ziele-lichaam, er bestaat ook een geestelijk lichaam.
ܡܙܕܪܥܝܢ ܦܓܪܐ ܢܦܫܢܝܐ ܩܐܡ ܦܓܪܐ ܪܘܚܢܝܐ ܐܝܬ ܓܝܪ ܦܓܪܐ ܕܢܦܫ ܘܐܝܬ ܦܓܪܐ ܕܪܘܚ
45 Aldus staat er ook geschreven: "De eerste mens Adam werd een levende ziel;" de laatste Adam een levendmakende Geest.
ܗܟܢܐ ܐܦ ܟܬܝܒ ܗܘܐ ܐܕܡ ܒܪܢܫܐ ܩܕܡܝܐ ܠܢܦܫ ܚܝܐ ܘܐܕܡ ܐܚܪܝܐ ܠܪܘܚܐ ܡܚܝܢܝܬܐ
46 Niet het geestelijke gaat vooraf, maar wel het bezielde; daarna komt het geestelijke.
ܐܠܐ ܠܐ ܗܘܐ ܠܘܩܕܡ ܪܘܚܢܝܐ ܐܠܐ ܢܦܫܢܝܐ ܘܗܝܕܝܢ ܪܘܚܢܝܐ
47 De eerste mens was uit de aarde, aards; de tweede Mens is uit de hemel.
ܒܪܢܫܐ ܩܕܡܝܐ ܥܦܪܢܐ ܕܡܢ ܐܪܥܐ ܒܪܢܫܐ ܕܬܪܝܢ ܡܪܝܐ ܡܢ ܫܡܝܐ
48 Welnu, zoals de aardse was, zo zijn ook de aardse; zoals de Hemelse was, zo zullen ook de hemelse zijn;
ܐܝܟܢܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘ ܥܦܪܢܐ ܗܟܢܐ ܐܦ ܥܦܪܢܐ ܘܐܝܟܢܐ ܕܐܝܬܘܗܝ ܗܘ ܕܡܢ ܫܡܝܐ ܗܟܢܐ ܐܦ ܫܡܝܢܐ
49 en zoals we de gestalte van den aardsen hebben gedragen, zo moeten we ook de gestalte van den Hemelsen dragen.
ܘܐܝܟ ܕܠܒܫܢ ܕܡܘܬܐ ܕܗܘ ܕܡܢ ܥܦܪܐ ܗܟܢܐ ܢܠܒܫ ܕܡܘܬܐ ܕܗܘ ܕܡܢ ܫܡܝܐ
50 Ik bedoel dit, broeders: vlees en bloed kunnen geen deel hebben aan het koninkrijk Gods, en het bederf heeft geen deel aan het onbederflijke.
ܗܕܐ ܕܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܐܚܝ ܕܒܤܪܐ ܘܕܡܐ ܡܠܟܘܬܐ ܕܫܡܝܐ ܠܡܐܪܬ ܠܐ ܡܫܟܚܝܢ ܘܠܐ ܚܒܠܐ ܝܪܬ ܠܐ ܡܬܚܒܠܢܘܬܐ
51 Zie ik deel u een geheimenis mee: Niet allen zullen wij ontslapen, maar wel allen van gedaante veranderen;
ܗܐ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܪܙܐ ܠܘ ܟܠܢ ܢܕܡܟ ܟܠܢ ܕܝܢ ܢܬܚܠܦ
52 plotseling, in een oogwenk, bij de laatste stoot der bazuin. Want zodra de bazuin zal schallen, zullen de doden verrijzen, onbederflijk, maar wij van gedaante veranderen.
ܚܪܝܦܐܝܬ ܐܝܟ ܪܦܦ ܥܝܢܐ ܒܩܪܢܐ ܐܚܪܝܬܐ ܟܕ ܬܩܪܐ ܘܢܩܘܡܘܢ ܡܝܬܐ ܕܠܐ ܚܒܠܐ ܘܚܢܢ ܢܬܚܠܦ
53 Want dit bederflijke moet met het onbederflijke worden bekleed; dit sterflijke met onsterflijkheid.
ܥܬܝܕ ܗܘ ܓܝܪ ܗܢܐ ܕܡܬܚܒܠ ܕܢܠܒܫ ܠܐ ܡܬܚܒܠܢܘܬܐ ܘܗܢܐ ܕܡܐܬ ܕܢܠܒܫ ܠܐ ܡܝܘܬܘܬܐ
54 En zodra dit bederflijke met het onbederflijke is bekleed, en dit sterflijke met onsterflijkheid, wordt het woord vervuld, dat geschreven staat: De dood is verzwolgen in overwinning.
ܡܐ ܕܠܒܫ ܕܝܢ ܗܢܐ ܕܡܬܚܒܠ ܠܐ ܡܬܚܒܠܢܘܬܐ ܘܗܢܐ ܕܡܐܬ ܠܐ ܡܝܘܬܘܬܐ ܗܝܕܝܢ ܬܗܘܐ ܡܠܬܐ ܗܝ ܕܟܬܝܒܐ ܕܐܬܒܠܥ ܡܘܬܐ ܒܙܟܘܬܐ
55 Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? (Hadēs g86)
ܐܝܟܘ ܥܘܩܤܟ ܡܘܬܐ ܐܘ ܐܝܟܐ ܗܝ ܙܟܘܬܟܝ ܫܝܘܠ (Hadēs g86)
56 De prikkel des doods is de zonde; de kracht der zonde de Wet.
ܥܘܩܤܗ ܕܝܢ ܕܡܘܬܐ ܚܛܝܬܐ ܗܝ ܘܚܝܠܐ ܕܚܛܝܬܐ ܢܡܘܤܐ ܗܘ
57 Maar God zij dank, die ons de overwinning geeft door Jesus Christus onzen Heer.
ܛܝܒܘ ܕܝܢ ܠܐܠܗܐ ܕܝܗܒ ܠܢ ܙܟܘܬܐ ܒܝܕ ܡܪܢ ܝܫܘܥ ܡܫܝܚܐ
58 En daarom, mijn geliefde broeders, staat onbewegelijk vast, weest ten allen tijde rijk in ‘s Heren werk; gij weet, dat uw arbeid niet vergeefs is in den Heer.
ܡܟܝܠ ܐܚܝ ܘܚܒܝܒܝ ܗܘܘ ܡܫܪܪܝܢ ܘܠܐ ܬܗܘܘܢ ܡܬܙܝܥܝܢ ܐܠܐ ܗܘܘ ܡܬܝܬܪܝܢ ܒܟܠܙܒܢ ܒܥܒܕܗ ܕܡܪܝܐ ܟܕ ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܥܡܠܟܘܢ ܠܐ ܗܘܐ ܤܪܝܩ ܒܡܪܝܐ

< 1 Corinthiërs 15 >