1 Kronieken 10
1 Eens voerden de Filistijnen oorlog met Israël. De Israëlieten sloegen voor de Filistijnen op de vlucht, en vielen dodelijk getroffen op het gebergte van Gilbóa.
Wafilisti wakapigana dhidi ya Israeli. Kila mwanaume wa Israeli alikimbia Wafilisti na kuanguka na kufa katika Mlima Giliboa.
2 De Filistijnen zaten Saul en zijn zonen op de hielen. En toen zij Jonatan, Abinadab en Malkisjóea, de zonen van Saul, hadden gedood,
Wafilisti waliwakimbiza Sauli na mwanae. Waflisti walimuua Yonathani, Abinadabu, na Malichishua, wana wake.
3 richtte zich heel de strijd tegen Saul. Enige boogschutters kregen hem onder schot; hij werd bang voor hen,
Pambano lilikuwa zito kwa Sauli, na wapiga mishale wakamshambulia. Alipatwa na maumivu makali sababu ya wapiga mishale.
4 en sprak tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard en doorsteek mij ermee; anders komen die onbesnedenen hun spel met me drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, omdat hij teveel ontzag voor hem had. Daarom nam Saul het zwaard, en stortte zich erin.
Kisha Sauli akasema kwa mbeba ngao wake, “Vuta upanga wako na unichome nao. Lasihivyo, hawa wasio tahiriwa watukuja na kunitesa”. Lakini mbeba ngao wake hakutaka, kwa kuwa aliogopa sana. Kwa hiyo Sauli akachukuwa upanga wake na kuuangukia.
5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, stortte ook hij zich in zijn zwaard en stierf.
Mbeba ngao alivyoona kuwa Sauli amekufa, naye akaangukia upanga wake na kufa.
6 Zo stierf Saul met zijn drie zonen, en viel heel zijn gezin gelijk met hem.
Kwaiyo Sauli akafa, na wana wake watatu, wote wa nyumba yake wakafa pamoja.
7 Toen de Israëlieten uit de vlakte bemerkten, dat de Israëlieten gevlucht waren, en Saul met zijn zonen gesneuveld, verlieten ze allen de steden en namen de vlucht; waarop de Filistijnen kwamen en ze bezetten.
Kila mwanaume wa Israeli katika bonde alivyoona kuwa wamekimbia, na Sauli na wana wake wamekufa, walitelekeza miji yao na kukimbia. Kisha Wafilisti wakaja na kuishi humo.
8 Toen de Filistijnen de volgende dag de gesneuvelden kwamen uitplunderen, vonden zij Saul met zijn zonen op het gebergte van Gilbóa liggen.
Ikawa siku inayofuata, Wafilisti walipo kuja kukagua wafu, walimkuta Sauli na wana wake wameanguka katika Mlima Giliboa.
9 Ze plunderden hem uit, sloegen hem het hoofd af, trokken hem zijn wapenrusting uit, en zonden boden rond in het Filistijnenland, om het blijde nieuws onder hun goden en onder het volk te verspreiden.
Wakamvua nguo zote na kuchukuwa kichwa chake na ngao yake. Wakatuma wajumbe wapeleke habari Filistia yote kwa miungu yao na watu wote.
10 Ze plaatsten zijn wapenrusting in de tempel van hun goden, en hingen zijn hoofd op in de tempel van Dagon.
Ngao yake wakaeka ndani ya hekalu la miungu yao, na kichwa chake waka kining'iniza katika hekalu la Dagoni.
11 Toen de bewoners van Jabesj in Gilad hoorden, wat de Filistijnen allemaal met Saul gedaan hadden,
Yabeshi Gileadi yote ilipo sikia Wafilisti waliyo mtendea Sauli,
12 rukten alle weerbare mannen uit, haalden Sauls lijk en dat van zijn zonen weg, brachten ze naar Jabesj over en begroeven ze onder de terebint in Jabesj; daarna vastten zij zeven dagen.
wanaume wote wa vita wakaenda na kuchukuwa mwili wa Sauli na hiyo ya wanae, na kuirejesha Yabeshi. Walizika mifupa yao chini ya mti huko Yabeshi na wakafunga siku saba.
13 Zo vond Saul de dood, omdat hij van Jahweh was afgevallen, daar hij het voorschrift van Jahweh niet had onderhouden, en zelfs een dodengeest ter ondervraging had opgeroepen,
Kwaiyo Sauli akafa kwa kuwa hakuwa mwaminifu kwa Yahweh. Hakutii maelekezo ya Yahweh, lakini akauliza ushauri kwa mtu anaye ongea na wafu.
14 inplaats van Jahweh. Om die reden strafte Hij hem met de dood, en gaf Hij het koningschap over aan David, den zoon van Jesse.
Hakutafuta mwongozo kwa Yahweh, hivyo Yahweh akamua na kupindua ufalme kwa Daudi mwana wa Yese.
