< 1 Kronieken 1 >
1 Adam Set, Enos,
2 Kaïnan, Malaleël, Járed,
3 Henok, Matoesala, Lámek,
4 Noë. Sem, Cham en Jáfet.
5 De zonen van Jáfet waren: Gómer, Magog, Madai, Jawan, Toebal, Mésjek en Tiras.
6 De zonen van Gómer: Asjkenaz, Rifat en Togarma.
7 De zonen van Jawan: Elisja, Tarsjisj, de Kittiërs en de Dodanieten.
8 De zonen van Cham waren: Koesj, Egypte, Poet en Kanaän.
9 De zonen van Koesj waren: Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabteka. De zonen van Rama: Sjeba en Dedan.
10 Koesj verwekte ook Nimrod. Deze begon machtig te worden op aarde.
11 Egypte bracht de Loedieten voort, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftoechieten,
12 de Patroesieten en de Kasloechieten, waar de Filistijnen en de Kaftorieten uit voortgekomen zijn.
13 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Chet;
14 verder de Jeboesieten, Amorieten en de Girgasjieten,
15 de Chiwwieten, Arkieten en Sinieten,
16 de Arwadieten, Semarieten en Chamatieten.
17 De zonen van Sem waren: Elam, Assjoer, Arpaksad, de Lydiërs, Aram, Oes, Choel, Géter en Mésjek.
18 Arpaksad verwekte Sála, en Sála weer Éber.
19 Éber had twee zonen: de eerste heette Páleg, omdat in zijn tijd de wereld verdeeld werd; zijn broer heette Joktan.
20 Joktan verwekte Almodad en Sjélef, Chasarmáwet en Jérach,
21 Hadoram, Oezal en Dikla,
22 Ebal, Abimaël, Sjeba,
23 Ofir, Chawila en Jobab: allen zonen van Joktan.
24 Sem, Arpaksad, Sála,
25 Éber en Páleg; Ragaoe,
26 Seroeg, Nachor, Tara
27 en Abram; dat is dezelfde als Abraham.
28 De zonen van Abraham waren Isaäk en Jisjmaël.
29 Hier volgt de lijst van hun afstammelingen. De eerstgeborene van Jisjmaël was Nebajot; verder Kedar, Adbeël en Mibsam,
30 Misjma, Doema en Massa, Chadad, Tema,
31 Jetoer, Nafisj en Kédma. Dit zijn de zonen van Jisjmaël.
32 Ketoera, de bijvrouw van Abraham, kreeg de volgende kinderen: Zimran, Joksjan, Medan, Midjan, Jisjbak en Sjóeach. Joksjan verwekte Sjeba en Dedan.
33 De zonen van Midjan waren: Efa, Éfer, Chanok, Abida en Eldaä. Dat waren allen nakomelingen van Ketoera.
34 Abraham was de vader van Isaäk. De zonen van Isaäk waren Esau en Israël.
35 De zonen van Esau waren: Elifáz, Reoeël, Jeoesj, Jalam en Kórach.
36 De zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Sefi, Gatam, Kenaz, Timna en Amalek.
37 De zonen van Reoeël waren: Náchat en Zérach, Sjamma en Mizza.
38 De zonen van Seïr waren: Lotan. Sjobal, Sibon en Ana; verder Disjon, Éser en Disjan.
39 De zonen van Lotan waren Chori en Homam; de zuster van Lotan was Timna.
40 De zonen van Sjobal waren: Aljan, Manáchat, Ebal, Sjefi en Onam. De zonen van Sibon waren Ajja en Ana.
41 De zoon van Ana was Disjon. De zonen van Disjon waren: Chamran, Esjban, Jitran en Keran.
42 De zonen van Éser waren: Bilhan, Zaäwan en Akan. De zonen van Disjan waren Oes en Aran.
43 En dit zijn de koningen, die over het land Edom regeerden, eer er een koning heerste over de zonen Israëls. Béla, de zoon van Beor; zijn hofstad heette Dinhaba.
44 Na de dood van Béla regeerde Jobab, de zoon van Zérach uit Bosra in zijn plaats.
45 Na de dood van Jobab regeerde Choesjam uit het land der Temanieten in zijn plaats.
46 Na de dood van Choesjam regeerde Hadad, de zoon van Bedad, in zijn plaats. Hij was het, die Midjan in de vlakten van Moab versloeg; zijn stad heette Awit.
47 Na de dood van Hadad regeerde Samla uit Masreka in zijn plaats.
48 Na de dood van Samla regeerde Sjaoel uit Rechobot aan de rivier in zijn plaats.
49 Na de dood van Sjaoel regeerde Báal-Chanan, de zoon van Akbor, in zijn plaats.
50 Na de dood van Báal-Chanan regeerde Hadad in zijn plaats; zijn hofstad heette Paï; zijn vrouw heette Mehetabel, en was de dochter van Matred en kleindochter van Me-Zahab.
51 Na de dood van Hadad waren er de volgende stamhoofden in Edom: die van Timna, Alja en Jetet,
52 Oholibama, Ela en Pinon,
53 Kenaz, Teman en Mibsar,
54 Magdiël en Iram. Dit waren dus de stamhoofden van Edom.