2 Mojžišova 40

1 Potom mluvil Hospodin k Mojžíšovi, řka:

Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 V den měsíce prvního, prvního dne téhož měsíce vyzdvihneš příbytek, stánek úmluvy.

Op den dag der eerste maand, te weten op den eersten der maand, zult gij den tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten.

3 A postavíš tam truhlu svědectví a zastřeš ji oponou.

En gij zult aldaar zetten de ark der getuigenis; en gij zult de ark met den voorhang bedekken.

4 Vneseš i stůl a zřídíš řád jeho, vneseš také svícen a rozsvítíš lampy jeho.

Daarna zult gij de tafel daarin brengen, en gij zult schikken wat daarop te schikken is; gij zult ook den kandelaar daarin brengen, en zijn lampen aansteken.

5 Postavíš též oltář zlatý pro kadění naproti truhle svědectví, a zavěsíš zastření ve dveřích příbytku.

En gij zult het gouden altaar ten reukwerk voor de ark der getuigenis zetten; dan zult gij het deksel van de deur des tabernakels ophangen.

6 Potom postavíš oltář k zápalům přede dveřmi příbytku stánku úmluvy.

Gij zult ook het altaar des brandoffers zetten voor de deur van den tabernakel, van de tent der samenkomst.

7 Postavíš také umyvadlo mezi stánkem úmluvy a mezi oltářem, do něhož naleješ vody.

En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar; en gij zult water daar in doen.

8 Naposledy vyzdvihneš síň vůkol a zavěsíš zastření brány síně.

Daarna zult gij den voorhof rondom zetten, en gij zult het deksel ophangen aan de poort des voorhofs.

9 Tedy vezmeš olej pomazání a pomažeš příbytku a všech věcí, kteréž v něm jsou, a posvětíš ho i všech nádob jeho, a bude svatý.

Dan zult gij de zalfolie nemen en zalven den tabernakel, en al wat daarin is; en gij zult dezelven heiligen, met al zijn gereedschap, en het zal een heiligheid zijn.

10 Pomažeš i oltáře zápalu a všech nádob jeho a posvětíš oltáře, a budeť oltář svatý.

Gij zult ook het altaar des brandoffers zalven, en al zijn gereedschap; en gij zult het altaar heiligen, en het altaar zal heiligheid der heiligheden zijn.

11 Pomažeš také umyvadla a podstavku jeho, a posvětíš ho.

Dan zult gij het wasvat zalven, en deszelfs voet; en gij zult het heiligen.

12 A přistoupiti kážeš Aronovi i synům jeho ke dveřím stánku svědectví, a umyješ je vodou.

Gij zult ook Aaron en zijn zonen doen naderen, tot de deur van de tent der samenkomst; en gij zult hen met water wassen.

13 A oblečeš Arona v roucha svatá a pomažeš ho a posvětíš ho, aby úřad kněžský konal přede mnou.

En gij zult Aaron de heilige klederen aantrekken; en gij zult hem zalven, en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.

14 Synům také jeho přistoupiti kážeš, a zobláčíš je v sukně.

Gij zult ook zijn zonen doen naderen, en zult hun de rokken aantrekken.

15 A pomažeš jich, tak jako jsi pomazal otce jejich, aby úřad kněžský konali přede mnou, aby jim bylo pomazání jejich toto k kněžství věčnému po rodech jejich.

En gij zult hen zalven, gelijk als gij hun vader zult gezalfd hebben, dat zij Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten.

16 I učinil Mojžíš tak. Všecko, jakž mu rozkázal Hospodin, tak učinil.

Mozes nu deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had; alzo deed hij.

17 I stalo se měsíce prvního léta druhého, prvního dne měsíce, že vyzdvižen jest příbytek.

En het geschiedde in de eerste maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de tabernakel opgericht werd.

18 Mojžíš tedy vyzdvihl příbytek a podložil podstavky jeho a postavil dsky jeho, a provlékl svlaky jeho, a vyzdvihl sloupy jeho.

Want Mozes richtte den tabernakel op, en zette zijn voeten, en stelde zijn berderen, en zette zijn richelen daaraan, en hij richtte deszelfs pilaren op.

19 Potom postavil stánek v příbytku a dal přikrytí stánku svrchu na něj, jakož mu byl přikázal Hospodin.

En hij spreidde de tent uit over den tabernakel, en hij zette het deksel der tent daar bovenop, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

20 A vzav svědectví, vložil je do truhly, uvlékl také sochory k truhle a dal slitovnici svrchu na truhlu.

Voorts nam hij, en leide de getuigenis in de ark, en deed de handbomen aan de ark, en hij zette het verzoendeksel boven op de ark.

21 I vnesl truhlu do příbytku a zavěsil oponu zastření, a zastřel truhlu svědectví, jakož byl přikázal Hospodin Mojžíšovi.

En hij bracht de ark in den tabernakel, en hij hing den voorhang van het deksel op, en bedekte de ark der getuigenis, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

22 Postavil i stůl v stánku úmluvy k straně příbytku půlnoční, vně před oponou.

Hij zette ook de tafel in de tent der samenkomst, aan de zijde des tabernakels tegen het noorden, buiten den voorhang.

23 A zřídil na něm zpořádaní chlebů před Hospodinem, jakž přikázal Hospodin Mojžíšovi.

En hij schikte daarop het brood in orde, voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

24 A postavil svícen v stánku úmluvy naproti stolu, v straně příbytku ku poledni.

Hij zette ook den kandelaar in de tent der samenkomst, recht over de tafel, aan de zijde des tabernakels, zuidwaarts.

25 A rozsvítil lampy před Hospodinem, jakož přikázal Hospodin Mojžíšovi.

En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

26 Postavil také oltář zlatý v stánku úmluvy před oponou,

En hij zette het gouden altaar in de tent der samenkomst, voor den voorhang.

27 A kadil na něm kadidlem vonným, jakž přikázal Hospodin Mojžíšovi.

En hij stak daarop aan reukwerk van welriekende specerijen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

28 Zavěsil také zastření dveří příbytku.

Hij hing ook het deksel van de deur des tabernakels.

29 A oltář zápalu postavil ke dveřům příbytku stánku úmluvy, a obětoval na něm oběti zápalné a suché, jakož přikázal Hospodin Mojžíšovi.

En hij zette het altaar des brandoffers aan de deur des tabernakels, van de tent der samenkomst; en hij offerde daarop brandoffer, en spijsoffer, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had.

30 A postavil umyvadlo mezi stánkem úmluvy a mezi oltářem, do něhož nalil vody k umývání.

Hij zette ook het wasvat tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar; en hij deed water daarin om te wassen.

31 A umýval z něho Mojžíš, Aron a synové jeho ruce své i nohy své.

En Mozes en Aaron, en zijn zonen wiesen daaruit hun handen en hun voeten.

32 Když vcházeli do stánku úmluvy, a když přistupovali k oltáři, umývali se, jakož přikázal Hospodin Mojžíšovi.

Als zij ingingen tot de tent der samenkomst, en als zij tot het altaar naderden, zo wiesen zij zich, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had.

33 Naposledy vyzdvihl síň vůkol příbytku a oltáře, a zavěsil zastření brány síně. A tak dokonal Mojžíš dílo to.

Hij richtte ook den voorhof op, rondom den tabernakel en het altaar, en hij hing het deksel van de poort des voorhofs op. Alzo voleindigde Mozes het werk.

34 Tedy přikryl oblak stánek úmluvy, a sláva Hospodinova naplnila příbytek.

Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den tabernakel.

35 A nemohl Mojžíš vjíti do stánku úmluvy; nebo byl nad ním oblak, a sláva Hospodinova naplnila příbytek.

Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den tabernakel vervulde.

36 Když pak odnášel se oblak s příbytku, brali se synové Izraelští po všech taženích svých.

Als nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel, zo reisden de kinderen Israels voort in al hun reizen.

37 Pakli se neodnášel oblak, nehýbali se až do dne, v němž se zdvihl.

Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet tot op den dag, dat zij opgeheven werd.

38 A byl oblak Hospodinův nad příbytkem ve dne, a oheň býval v noci na něm, před očima všeho domu Izraelského ve všech taženích jejich.

Want de wolk des HEEREN was op den tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de ogen van het ganse huis Israels in al hun reizen.