Aionian Verses
Sešli se pak všickni synové jeho, a všecky dcery jeho, aby ho těšili. Ale on nedal se potěšiti, a řekl: Nýbrž já tak v zámutku sstoupím za synem svým do hrobu. A plakal ho otec jeho. (Sheol )
En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. (Sheol )
I řekl: Nesstoupíť syn můj s vámi. Nebo bratr jeho umřel, a on sám pozůstal; a přihodilo-li by se mu co zlého na té cestě, kterouž půjdete, uvedli byste šediny mé s bolestí do hrobu. (Sheol )
Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen. (Sheol )
Vezmete-li i tohoto ode mne, a přišlo by na něj něco zlého, tedy uvedete šediny mé s trápením do hrobu. (Sheol )
Indien gij nu dezen ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer ten grave doen nederdalen! (Sheol )
Přijde na to, když uzří, že pacholete není, umře; a uvedou služebníci tvoji šediny služebníka tvého, otce svého, s žalostí do hrobu. (Sheol )
Zo zal het geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er niet is, dat hij sterven zal; en uw knechten zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis ten grave doen nederdalen. (Sheol )
Pakliť něco nového učiní Hospodin, a země, otevra ústa svá, požře je se vším, což mají, a sstoupí-li za živa do pekla, tedy poznáte, že jsou popouzeli muži ti Hospodina. (Sheol )
Maar indien de HEERE wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen, en verslinden hen met alles wat hunner is, en zij levend ter helle zullen nedervaren; alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen de HEERE getergd hebben. (Sheol )
A tak sstoupili oni se vším, což měli, za živa do pekla, a přikryla je země; i zahynuli z prostředku shromáždění. (Sheol )
En zij voeren neder, zij en alles wat hunner was, levend ter helle; en de aarde overdekte hen, en zij kwamen om uit het midden der gemeente. (Sheol )
Nebo oheň zápalen jest v prchlivosti mé, a hořeti bude až do nejhlubšího pekla, a sžíře zemi i úrody její, a zapálí základy hor. (Sheol )
Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten. (Sheol )
Hospodin umrtvuje i obživuje, uvodí do pekla i vyvodí. (Sheol )
De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. (Sheol )
Bolesti smrtelné obstoupily mne, a osídla smrti zachvátila mne. (Sheol )
Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij. (Sheol )
Protož zachováš se podlé moudrosti své, a nedáš sstoupiti šedinám jeho v pokoji do hrobu. (Sheol )
Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf laat dalen. (Sheol )
Nyní však neodpouštěj jemu. A poněvadž jsi muž opatrný, víš, jak bys k němu přistoupiti měl, abys uvedl šediny jeho se krví do hrobu. (Sheol )
Maar nu, houd hem niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult weten, wat gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet dalen. (Sheol )
Jakož oblak hyne a mizí, tak ten, kterýž sstupuje do hrobu, nevystoupí zase, (Sheol )
Een wolk vergaat en vaart henen; alzo die in het graf daalt, zal niet weder opkomen. (Sheol )
Vyšší jest nebes, což učiníš? Hlubší než peklo, jakž porozumíš? (Sheol )
Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten? (Sheol )
Ó kdybys mne v hrobě schoval, a skryl mne, dokudž by nebyl odvrácen hněv tvůj, ulože mi cíl, abys se rozpomenul na mne. (Sheol )
Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart! (Sheol )
Abych pak čeho i očekával, hrob bude dům můj, ve tmě usteli ložce své. (Sheol )
Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. (Sheol )
Do skrýší hrobu sstoupí, poněvadž jest všechněm v prachu země odpočívati. (Sheol )
Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen zal. (Sheol )
Tráví v štěstí dny své, a v okamžení do hrobu sstupují. (Sheol )
In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf. (Sheol )
Jako sucho a horko uchvacuje vody sněžné, tak hrob ty, jenž hřešili. (Sheol )
De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben. (Sheol )
Odkryta jest propast před ním, i zahynutí není zakryto. (Sheol )
De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. (Sheol )
Nebo mrtví nezpomínají na tebe, a v hrobě kdo tě bude oslavovati? (Sheol )
Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? (Sheol )
Obráceni buďte bezbožníci do pekla, všickni národové, kteříž se zapomínají nad Bohem. (Sheol )
De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen. (Sheol )
Nebo nenecháš duše mé v pekle, aniž dopustíš svatému svému viděti porušení. (Sheol )
Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. (Sheol )
Bylyť jsou mne obklíčily bolesti hrobu, osídla smrti zachvátila mne. (Sheol )
Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. (Sheol )
Hospodine, vyvedl jsi z pekla duši mou, obživil jsi mne, abych s jinými nesstoupil do hrobu. (Sheol )
HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. (Sheol )
Hospodine, ať nejsem zahanben, nebo jsem tě vzýval; nechať jsou zahanbeni bezbožníci, a skroceni v pekle. (Sheol )
HEERE! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. (Sheol )
Jako hovada v pekle skladeni budou, smrt je žráti bude, ale upřímí panovati budou nad nimi v jitře; způsob pak oněchno aby zvetšel, z příbytku svého octnou se v hrobě. (Sheol )
Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk uit zijn woning. (Sheol )
Ale Bůh vykoupí duši mou z moci pekla, když mne přijme. (Sélah) (Sheol )
Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. (Sela) (Sheol )
Ó by je smrt náhle přikvačila, tak aby za živa sstoupiti musili do pekla; nebo jest nešlechetnost v příbytcích jejich a u prostřed nich. (Sheol )
Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen. (Sheol )
Poněvadž milosrdenství tvé veliké jest nade mnou, a vytrhls duši mou z jámy nejhlubší. (Sheol )
Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt. (Sheol )
Neboť jest naplněna trápeními duše má, a život můj až k hrobu se přiblížil. (Sheol )
Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf. (Sheol )
Kdo z lidí může tak živ býti, aby neokusil smrti? Kdo vytrhne život svůj z hrobu? (Sélah) (Sheol )
Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? (Sela) (Sheol )
Obklíčilyť mne byly bolesti smrti, a úzkosti hrobu potkaly mne; sevření a truchlost přišla na mne. (Sheol )
De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. (Sheol )
Jestliže bych vstoupil na nebe, tam jsi ty; pakli bych sobě ustlal v hrobě, aj, přítomen jsi. (Sheol )
Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. (Sheol )
Jako když někdo roubá a štípá dříví na zemi, tak se rozletují kosti naše až k ústům hrobovým. (Sheol )
Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had. (Sheol )
Sehltíme je jako hrob za živa, a v cele jako ty, jenž sstupují do jámy; (Sheol )
Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen; (Sheol )
Nohy její sstupují k smrti, krokové její hrob uchvacují. (Sheol )
Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. (Sheol )
Cesty pekelné dům její, vedoucí do skrýší smrti. (Sheol )
Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods. (Sheol )
Ale neví hlupec, že mrtví jsou tam, a v hlubokém hrobě ti, kterýchž pozvala. (Sheol )
Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel. (Sheol )
Peklo i zatracení jest před Hospodinem, čím více srdce synů lidských? (Sheol )
De hel en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensen kinderen? (Sheol )
Cesta života vysoko jest rozumnému proto, aby se uchýlil od pekla dole. (Sheol )
De weg des levens is den verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel, beneden. (Sheol )
Ty metlou jej mrskávej, a tak duši jeho z pekla vytrhneš. (Sheol )
Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. (Sheol )
Propast a zahynutí nebývají nasyceni, tak oči člověka nasytiti se nemohou. (Sheol )
De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd. (Sheol )
Peklo a život neplodné, země též nebývá nasycena vodou, a oheň neříká: Dosti. (Sheol )
Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg! (Sheol )
Všecko, což by před se vzala ruka tvá k činění, podlé možnosti své konej; nebo není práce ani důmyslu ani umění ani moudrosti v hrobě, do něhož se béřeš. (Sheol )
Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat. (Sheol )
Položiž mne jako pečet na srdce své, jako pečetní prsten na ruku svou. Nebo silné jest jako smrt milování, tvrdá jako hrob horlivost; uhlí její uhlí řeřavé, plamen nejprudší. (Sheol )
Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm; want de liefde is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf; haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des HEEREN. (Sheol )
Pročež rozšířilo i peklo hrdlo své, a rozedřelo nad míru ústa svá, i sstoupí do něho slavní její a množství její, i hluk její, i ti, kteříž se veselí v ní. (Sheol )
Daarom zal het graf zichzelf wijd opensperren, en zijn mond opendoen, zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. (Sheol )
Požádej sobě znamení od Hospodina Boha svého, buď dole hluboko, aneb na hoře vysoko. (Sheol )
Eis u een teken van den HEERE, uw God; eis beneden in de diepte, of eis boven uit de hoogte. (Sheol )
I peklo zespod zbouřilo se pro tebe, k vyjití vstříc přicházejícímu tobě vzbudilo pro tě mrtvé, všecka knížata země; kázalo vyvstati z stolic jejich i všechněm králům národů. (Sheol )
De hel van onderen was beroerd om uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan. (Sheol )
Svrženať jest do pekla pýcha tvá, i zvuk hudebných nástrojů tvých; moli tobě podestláno, a červi tě přikrývají. (Sheol )
Uw hovaardij is in de hel nedergestort, met het geklank uwer luiten; de maden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken. (Sheol )
A ty pak stržen jsi až do pekla, pryč na stranu do jámy. (Sheol )
Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil! (Sheol )
Proto že říkáte: Učinili jsme smlouvu s smrtí, a s peklem máme srozumění, pomsta rozvodnilá, ač přecházeti bude, nepřijde na nás, jakžkoli jsme položili svod za útočiště své, a pod falší jsme se ukryli: (Sheol )
Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld, en onder de valsheid hebben wij ons verborgen. (Sheol )
A tak zrušena bude smlouva vaše s smrtí, a srozumění vaše s peklem neostojí; a když přecházeti bude pomsta rozvodnilá, budete od ní pošlapáni. (Sheol )
En ulieder verbond met den dood zal te niet worden, en uw voorzichtig verdrag met de hel zal niet bestaan; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult gijlieden van denzelven vertreden worden. (Sheol )
Jáť jsem byl řekl v přestřižení dnů svých, že vejdu do bran hrobu, zbaven budu ostatku let svých. (Sheol )
Ik zeide: Vanwege de afsnijding mijner dagen, zal ik tot de poorten des grafs heengaan, ik word beroofd van het overige mijner jaren. (Sheol )
Nebo ne hrob oslavuje tebe, ani smrt tě chválí, aniž očekávají ti, jenž do jámy sstupují, pravdy tvé. (Sheol )
Want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. (Sheol )
Chodíš i k králi s olejem, a s mnohými vonnými mastmi svými; posíláš zajisté posly své daleko, a ponižuješ se až do hrobu. (Sheol )
En gij trekt met olie tot den koning, en gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven; en gij zendt uw gezanten verre weg, en vernedert u tot de hel toe. (Sheol )
Takto praví Panovník Hospodin: Toho dne, v kterýž on sstoupil do hrobu, přivedl jsem k kvílení, a přikryl jsem příčinou jeho propast, a zadržel jsem potoky její, aby se zastavily vody mnohé, a učinil jsem, aby smutek nesl příčinou jeho Libán, a všecko dříví polní příčinou jeho aby umdlelo. (Sheol )
Zo zegt de Heere HEERE: Ten dage, als hij ter helle nederdaalde, maakte Ik een treuren; Ik bedekte om zijnentwil den afgrond, en weerde de stromen van dien, en de grote wateren werden geschut; en Ik maakte den Libanon om zijnentwil zwart, en al het geboomte des velds was om zijnentwil bewonden. (Sheol )
Od hřmotu pádu jeho učinil jsem, že se třásli národové, když jsem jej svedl do hrobu s těmi, kteříž sstupují do jámy. Nad čímž se potěšila na zemi dole všecka dříví Eden, což výborného a dobrého jest na Libánu, vše což zapojeného jest vodou. (Sheol )
Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen beven, als Ik hem ter helle deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle bomen van Eden, de keur en het beste van Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich in het onderste der aarde. (Sheol )
I ti s ním sstoupili do hrobu k těm, kteříž jsou zbiti mečem, i rámě jeho, i kteříž sedali v stínu jeho u prostřed národů. (Sheol )
Diezelve daalden ook met hem neder ter helle, tot de verslagenen van het zwaard; en die zijn arm geweest waren, die onder zijn schaduw in het midden der heidenen gezeten hadden. (Sheol )
Budouť k němu mluviti hrdiny s jeho pomocníky z prostřed hrobu, kdež neobřezanci mečem zbití sstoupivše, leží. (Sheol )
De machtigste der helden zullen hem, met zijn helpers, toespreken, uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard; (Sheol )
Ačťkoli ti ještě nelehli s hrdinami, kteříž padli z neobřezanců, kteříž sstoupili do hrobu s zbrojí svou vojenskou, a podložili meče své pod hlavy své, a však důjdeť nepravost jejich na kosti jejich; nebo strach hrdin byl v zemi živých. (Sheol )
Maar zij liggen niet met de helden, die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is. (Sheol )
Z ruky hrobu vyplatím je, od smrti vykoupím je; budu zhoubcím tvým, ó smrti, budu zkažením tvým, ó hrobe, želení skryto bude od očí mých. (Sheol )
Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentien? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn, (Sheol )
Byť se pak do země zakopali, i odtud by je ruka má vzala; pakli by vstoupili do nebe, i odtud bych je strhl. (Sheol )
Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen. (Sheol )
A řekl: Z ssoužení svého volal jsem k Hospodinu, a ozval se mi; z břicha hrobu křičel jsem, a vyslyšel jsi hlas můj. (Sheol )
En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. (Sheol )
Ovšem pak více opilec, nešlechetnost a pýchu provodě, neostojí v příbytku; kterýž rozšiřuje jako peklo duši svou, jest jako smrt, kteráž se nemůže nasytiti, byť pak shromáždil k sobě všecky národy, a shrnul k sobě všecky lidi. (Sheol )
En ook dewijl hij trouwelooslijk handelt bij den wijn, een trots man is, en in zijn woning niet blijft; die zijn ziel wijd opendoet als het graf, en gelijk de dood is, die niet zat wordt, en tot zich verzamelt al de heidenen, en vergadert tot zich alle volken. (Sheol )
Ale jáť pravím vám: Že každý, kdož se hněvá na bratra svého bez příčiny, musí trpěti soud. Kdož by pak řekl bratru svému: Rácha, povinen bude před radou státi; a kdož by řekl: Blázne, musí pekelný oheň trpěti. (Geenna )
Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den groten raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. (Geenna )
Jestliže pak oko tvé pravé horší tě, vylup je a vrz od sebe; neboť jest užitečněji tobě, aby zahynul jeden oud tvůj, než by celé tělo tvé uvrženo bylo do ohně pekelného. (Geenna )
Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. (Geenna )
A pakli ruka tvá pravá horší tě, utni ji a vrz od sebe; nebo užitečněji jest tobě, aby zahynul jeden oud tvůj, než by všecko tělo tvé uvrženo bylo do pekelného ohně. (Geenna )
En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. (Geenna )
A nebojte se těch, kteříž mordují tělo, ale duše nemohou zamordovati; než raději se bojte toho, kterýž může i duši i tělo zatratiti v pekelném ohni. (Geenna )
En vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. (Geenna )
A ty Kafarnaum, kteréž jsi až k nebi vyvýšeno, až do pekla sstrčeno budeš. Nebo kdyby v Sodomě činěni byli divové ti, kteříž jsou činěni v tobě, byliť by zůstali až do dnes. (Hadēs )
En gij, Kapernaum! die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sodom die krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op den huidigen dag gebleven zijn. (Hadēs )
A kdyby kdo řekl slovo proti Synu člověka, bude jemu odpuštěno, ale kdož by mluvil proti Duchu svatému, nebude jemu odpuštěno, ani v tomto věku, ani v budoucím. (aiōn )
En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. (aiōn )
Mezi trní pak vsátý jest ten, kterýž slyší slovo, ale pečování tohoto světa a oklamání zboží udušuje slovo, i bývá bez užitku. (aiōn )
En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn )
A nepřítel, kterýž jej rozsívá, jestiť ďábel, žeň pak jest skonání světa, a ženci jsou andělé. (aiōn )
En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. (aiōn )
Protož jakož vybrán bývá koukol a ohněm spálen, takť bude při skonání tohoto světa. (aiōn )
Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. (aiōn )
Takť bude při skonání světa. Vyjdou andělé, a oddělí zlé z prostředku spravedlivých, (aiōn )
Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen uitgaan, en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden; (aiōn )
I jáť pravím tobě, že jsi ty Petr, a na téť skále vzdělám církev svou, a brány pekelné nepřemohou jí. (Hadēs )
En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. (Hadēs )
Protož jestliže ruka tvá aneb noha tvá pohoršuje tě, utniž ji a vrz od sebe. Lépe jest tobě do života vjíti kulhavému aneb bezrukému, nežli dvě ruce aneb dvě noze majícímu uvrženu býti do ohně věčného. (aiōnios )
Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. (aiōnios )
A pakli oko tvé pohoršuje tebe, vylup je a vrz od sebe. Lépe jest tobě jednookému do života vjíti, nežli obě oči majícímu uvrženu býti do pekelného ohně. (Geenna )
En indien uw oog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u. Het is u beter, maar een oog hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden. (Geenna )
A aj, jeden přistoupiv, řekl jemu: Mistře dobrý, co dobrého budu činiti, abych měl život věčný? (aiōnios )
En ziet, er kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede Meester! wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? (aiōnios )
A každý, kdož opustil by domy, neb bratry, neb sestry, neb otce, neb matku, neb manželku, neb dítky, neb pole pro jméno mé, stokrát více vezme, a život věčný dědičně obdrží. (aiōnios )
En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beerven. (aiōnios )
A vida jeden fíkový strom podlé cesty, šel k němu, a nic na něm nenalezl, než lístí toliko. I dí jemu: Nikdy více neroď se z tebe ovoce na věky. I uschl fík ten pojednou. (aiōn )
En ziende, een vijgeboom aan den weg, ging Hij naar hem toe, en vond niets aan denzelven, dan alleenlijk bladeren; en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid! En de vijgeboom verdorde terstond. (aiōn )
Běda vám, zákonníci a farizeové pokrytci, že obcházíte moře i zemi, abyste učinili jednoho novověrce, a když bude učiněn, učiníte jej syna zatracení, dvakrát více, nežli jste sami. (Geenna )
Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij omreist zee en land, om een Jodengenoot te maken, en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer dan gij zijt. (Geenna )
Hadové, plémě ještěrčí, i jakž byste ušli odsudku do pekelného ohně? (Geenna )
Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden? (Geenna )
A když se posadil na hoře Olivetské, přistoupili k němu učedlníci soukromí, řkouce: Pověz nám, kdy to bude, a které znamení příchodu tvého a skonání světa? (aiōn )
En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en welk zal het teken zijn van Uw toekomst, en van de voleinding der wereld? (aiōn )
Potom i těm na levici dí: Jděte ode mne zlořečení do ohně věčného, kterýž jest připraven ďáblu i andělům jeho. (aiōnios )
Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. (aiōnios )
I půjdou tito do trápení věčného, ale spravedliví do života věčného. (aiōnios )
En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (aiōnios )
Učíce je zachovávati všecko, což jsem koli přikázal vám. A aj, já s vámi jsem po všecky dny, až do skonání světa. Amen. (aiōn )
lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. (aiōn )
Ale kdo by se rouhal proti Duchu svatému, nemá odpuštění na věky, ale hoden jest věčného odsouzení. (aiōn , aiōnios )
Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels. (aiōn , aiōnios )
Však pečování tohoto světa a oklamání zboží, a jiné žádosti přistupující, udušují slovo, tak že bez užitku bývá. (aiōn )
En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn )
A horšila-li by tě ruka tvá, utni ji. Lépeť jest tobě bezrukému vjíti do života, nežli obě ruce majícímu jíti do pekla v ten oheň neuhasitelný, (Geenna )
En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur; (Geenna )
A pakli noha tvá horšila by tě, utni ji. Lépeť jest tobě kulhavému vjíti do života, nežli obě noze majícímu uvrženu býti do pekla, v ten oheň neuhasitelný, (Geenna )
En indien uw voet u ergert, houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in het onuitblusselijk vuur; (Geenna )
Pakli by tě oko tvé horšilo, vylup je. Lépeť jest tobě jednookému vjíti do království Božího, nežli obě oči majícímu uvrženu býti do ohně pekelného, (Geenna )
En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter maar een oog hebbende in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden; (Geenna )
Potom když vyšel na cestu, přiběhl jeden, a poklekna před ním, otázal se ho: Mistře dobrý, co učiním, abych života věčného dědičně došel? (aiōnios )
En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieen vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beerve? (aiōnios )
Aby nevzal stokrát tolik nyní v času tomto domů a bratrů a sester a matek a dítek a rolí s protivenstvím, a v budoucím věku život věčný. (aiōn , aiōnios )
Of hij ontvangt honderdvoud, nu in dezen tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Tedy odpověděv Ježíš, řekl jemu: Již více na věky nižádný z tebe ovoce nejez. A slyšeli to učedlníci jeho. (aiōn )
En Jezus, antwoordende, zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het. (aiōn )
A kralovati bude v domě Jákobově na věky, a království jeho nebude konce. (aiōn )
En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. (aiōn )
Jakož mluvil otcům našim, Abrahamovi a semeni jeho na věky. (aiōn )
(Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk tot Abraham, en zijn zaad) in eeuwigheid. (aiōn )
Jakož mluvil skrze ústa proroků svých svatých, kteříž byli od věků, (aiōn )
Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn; (aiōn )
Tedy prosili ho, aby jim nepřikazoval odtud odjíti do propasti. (Abyssos )
En zij baden Hem, dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen. (Abyssos )
A ty Kafarnaum, kteréž jsi až do nebe zvýšeno, až do pekla sníženo budeš. (Hadēs )
En gij, Kapernaum, die tot den hemel toe verhoogd zijt, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. (Hadēs )
A aj, jeden zákonník vstal, pokoušeje ho, a řka: Mistře, co čině, život věčný dědičně obdržím? (aiōnios )
En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven? (aiōnios )
Ale ukážiť vám, koho se máte báti: Bojte se toho, kterýž, když zabije, má moc uvrci do pekelného ohně. Jistě pravím vám, toho se bojte. (Geenna )
Maar Ik zal u tonen, Wien gij vrezen zult: vreest Dien, Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien! (Geenna )
I pochválil ten pán vládaře toho nepravého, že opatrně učinil. Nebo synové tohoto světa opatrnější jsou, než synové světla v svých věcech. (aiōn )
En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger, dan de kinderen des lichts, in hun geslacht. (aiōn )
I jáť pravím vám: Čiňte sobě přátely z mamony nepravosti, aby, když byste zhynuli, přijali vás do oněch věčných stanů. (aiōnios )
En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. (aiōnios )
Potom v pekle pozdvih očí svých, v mukách jsa, uzřel Abrahama zdaleka, a Lazara v lůnu jeho. (Hadēs )
En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot. (Hadēs )
I otázalo se ho jedno kníže, řka: Mistře dobrý, co čině, život věčný obdržím? (aiōnios )
En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven? (aiōnios )
Aby nevzal v tomto času mnohem více, v budoucím pak věku života věčného. (aiōn , aiōnios )
Die niet zal veelvoudig weder ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
A odpovídaje, řekl jim Ježíš: Synové tohoto věku žení se a vdávají. (aiōn )
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw trouwen, en worden ten huwelijk uitgegeven; (aiōn )
Ale ti, kteříž hodni jmíni budou dosáhnouti onoho věku a vzkříšení z mrtvých, ani se ženiti nebudou ani vdávati. (aiōn )
Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden; (aiōn )
Aby každý, kdož věří v něho, nezahynul, ale měl život věčný. (aiōnios )
Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (aiōnios )
Nebo tak Bůh miloval svět, že Syna svého jednorozeného dal, aby každý, kdož věří v něho, nezahynul, ale měl život věčný. (aiōnios )
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (aiōnios )
Kdož věří v Syna, má život věčný; ale kdožť jest nevěřící Synu, neuzříť života, ale hněv Boží zůstává na něm. (aiōnios )
Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. (aiōnios )
Ale kdož by se napil vody té, kterouž já dám jemu, nežíznil by na věky, ale voda ta, kterouž já dám jemu, bude v něm studnicí vody prýštící se k životu věčnému. (aiōn , aiōnios )
Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Kdož pak žne, odplatuť béře, a shromažďuje užitek k životu věčnému, aby i ten, kdož rozsívá, radoval se spolu, i kdo žne. (aiōnios )
En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijde, beide, die zaait en die maait. (aiōnios )
Amen, amen pravím vám: Že kdož slovo mé slyší, a věří tomu, kterýž mne poslal, máť život věčný, a na soud nepřijde, ale přešelť jest z smrti do života. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. (aiōnios )
Ptejte se na písma; nebo vy domníváte se v nich věčný život míti, a tať svědectví vydávají o mně. (aiōnios )
Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen. (aiōnios )
Pracujte ne o pokrm, kterýž hyne, ale o ten pokrm, kterýž zůstává k životu věčnému, kterýž Syn člověka dá vám. Nebo tohoť potvrdil Bůh Otec. (aiōnios )
Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. (aiōnios )
A tatoť jest vůle toho, kterýž mne poslal, aby každý, kdož vidí Syna a věří v něho, měl život věčný. A jáť jej vzkřísím v den nejposlednější. (aiōnios )
En dit is de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. (aiōnios )
Amen, amen pravím vám: Kdož věří ve mne, máť život věčný. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. (aiōnios )
Jáť jsem ten chléb živý, kterýž jsem s nebe sstoupil. Bude-li kdo jísti ten chléb, živ bude na věky. A chléb, kterýž já dám, tělo mé jest, kteréž já dám za život světa. (aiōn )
Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. (aiōn )
Kdož jí mé tělo a pije mou krev, máť život věčný, a jáť jej vzkřísím v nejposlednější den. (aiōnios )
Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. (aiōnios )
Totoť jest ten chléb, kterýž s nebe sstoupil. Ne jako otcové vaši jedli mannu, a zemřeli. Kdož jí chléb tento, živť bude na věky. (aiōn )
Dit is het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het Manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven. (aiōn )
I odpověděl jemu Šimon Petr: Pane, k komu půjdeme? Slova věčného života máš. (aiōnios )
Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. (aiōnios )
A služebník nezůstává v domě na věky; Syn zůstává na věky. (aiōn )
En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. (aiōn )
Amen, amen pravím, vám: Bude-li kdo zachovávati slovo mé, smrti neuzří na věky. (aiōn )
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. (aiōn )
Tedy řekli mu Židé: Nyní jsme poznali, že ďábelství máš. Abraham umřel i proroci, a ty pravíš: Bude-li kdo zachovávati řeč mou, smrti neokusí na věky. (aiōn )
De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? (aiōn )
Od věků není slýcháno, aby kdo otevřel oči slepého narozeného. (aiōn )
Van alle eeuw is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft. (aiōn )
A jáť život věčný dávám jim, a nezahynouť na věky, aniž jich kdo vytrhne z ruky mé. (aiōn , aiōnios )
En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. (aiōn , aiōnios )
A každý, kdož jest živ, a věří ve mne, neumřeť na věky. Věříš-li tomu? (aiōn )
En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? (aiōn )
Kdož miluje duši svou, ztratíť ji; a kdož nenávidí duše své na tomto světě, k životu věčnému ostříhá jí. (aiōnios )
Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. (aiōnios )
Odpověděl jemu zástup: My jsme slýchali z zákona, že Kristus zůstává na věky, a kterakž ty pravíš, že musí býti povýšen Syn člověka? Kdo jest to Syn člověka? (aiōn )
De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen? (aiōn )
A vím, že přikázaní jeho jest život věčný. A protož, což já mluvím, jakž mi pověděl Otec, takť mluvím. (aiōnios )
En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft. (aiōnios )
Dí jemu Petr: Nebudeš ty mýti noh mých na věky. Odpověděl jemu Ježíš: Neumyji-liť tebe, nebudeš míti dílu se mnou. (aiōn )
Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, gij hebt geen deel met Mij. (aiōn )
A jáť prositi budu Otce, a jiného Utěšitele dá vám, aby s vámi zůstal na věky, (aiōn )
En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; (aiōn )
Jakož jsi dal jemu moc nad každým člověkem, aby těm všechněm, kteréž jsi dal jemu, život věčný dal. (aiōnios )
Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. (aiōnios )
Totoť jest pak věčný život, aby poznali tebe samého pravého Boha, a kteréhož jsi poslal, Ježíše Krista. (aiōnios )
En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. (aiōnios )
Nebo nenecháš duše mé v pekle, aniž dáš viděti svatému svému porušení. (Hadēs )
Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige over geven, om verderving te zien. (Hadēs )
To předzvěděv, mluvil o vzkříšení Kristovu, že není opuštěna duše jeho v pekle, ani tělo jeho vidělo porušení. (Hadēs )
Zo heeft hij, dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. (Hadēs )
Kteréhož zajisté musejí přijíti nebesa, až do času napravení všech věcí; což byl předpověděl Bůh skrze ústa všech svých svatých proroků od věků. (aiōn )
Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. (aiōn )
Tedy svobodně Pavel a Barnabáš řekli: Vámť mělo nejprv mluveno býti slovo Boží, ale poněvadž je zamítáte, a za nehodné sebe soudíte věčného života, aj, obracíme se ku pohanům. (aiōnios )
Maar Paulus en Barnabas, vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen. (aiōnios )
A slyševše to pohané, radovali se, a velebili slovo Páně; a uvěřili všickni, což jich koli bylo předzřízeno k životu věčnému. (aiōnios )
Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich, en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. (aiōnios )
Známáť jsou Bohu od věků všecka díla jeho. (aiōn )
Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. (aiōn )
Nebo neviditelné věci jeho, hned od stvoření světa, po věcech učiněných rozumem pochopeny bývají, totiž ta jeho věčná moc a Božství, tak aby oni byli bez výmluvy, (aïdios )
Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. (aïdios )
Jako ty, kteříž směnili pravdu Boží za lež, a ctili i sloužili stvoření raději nežli stvořiteli, kterýž jest požehnaný na věky. Amen. (aiōn )
Als die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geeerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen. (aiōn )
Těm zajisté, kteříž trvajíce v dobrém skutku, slávy a cti a nesmrtelnosti hledají, životem věčným, (aiōnios )
Dengenen wel, die met volharding in goeddoen, heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; (aiōnios )
Aby jakož kraloval hřích k smrti, tak aby i milost kralovala skrze spravedlnost k životu věčnému, skrze Jezukrista Pána našeho. (aiōnios )
Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot den dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere. (aiōnios )
Nyní pak vysvobozeni jsouce od hříchu, a podmaněni v službu Bohu, máte užitek svůj ku posvěcení, cíl pak život věčný. (aiōnios )
Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. (aiōnios )
Nebo odplata za hřích jest smrt, ale milost Boží život věčný v Kristu Ježíši, Pánu našem. (aiōnios )
Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. (aiōnios )
Jejichž jsou otcové, a ti, z nichž jest Kristus podlé těla, kterýž jest nade všecky Bůh požehnaný na věky. Amen. (aiōn )
Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Aneb kdo sstoupí do propasti? To jest Krista z mrtvých vzbuditi. (Abyssos )
Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen. (Abyssos )
Zavřel zajisté Bůh všecky v nevěře, aby se nade všemi smiloval. (eleēsē )
Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. (eleēsē )
Nebo z něho, a skrze něho, a v něm jsou všecky věci, jemuž sláva na věky. Amen. (aiōn )
Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
A nepřipodobňujte se světu tomuto, ale proměňtež se obnovením mysli své, tak abyste zkusili, jaká by byla vůle Boží dobrá, libá a dokonalá. (aiōn )
En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij. (aiōn )
Tomu pak, kterýž může vás utvrditi podlé evangelium mého a kázaní Ježíše Krista, podlé zjevení tajemství od časů věčných skrytého, (aiōnios )
Hem nu, Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest; (aiōnios )
Nyní pak zjeveného i skrze písma prorocká, podlé poručení věčného Boha, ku poslušenství víry všechněm národům oznámeného, (aiōnios )
Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt; (aiōnios )
Tomu samému moudrému Bohu sláva skrze Jezukrista na věky. Amen. (aiōn )
Den zelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Kde jest moudrý? A kde učený? A kde chytrák tohoto světa? Zdaliž Bůh neobrátil moudrosti tohoto světa v bláznovství? (aiōn )
Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? (aiōn )
Moudrost pak mluvíme mezi dokonalými, ale moudrost ne tohoto světa, ani knížat světa tohoto, kteráž hynou. (aiōn )
En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die te niet worden; (aiōn )
Ale mluvíme tu moudrost Boží v tajemství skrytou, kterouž Bůh předuložil před věky k slávě naší, (aiōn )
Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was; (aiōn )
Jíž žádný z knížat světa tohoto nepoznal. Nebo kdyby byli poznali, nebyliť by Pána slávy ukřižovali. (aiōn )
Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. (aiōn )
Žádný sám sebe nesvoď. Zdá-li se komu z vás, že jest moudrý na tomto světě, budiž bláznem, aby byl učiněn moudrým. (aiōn )
Niemand bedriege zichzelven. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. (aiōn )
A protož jestližeť pohoršuje pokrm bratra mého, nebudu jísti masa na věky, abych nezhoršil bratra svého. (aiōn )
Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. (aiōn )
Toto pak všecko u figůře dálo se jim, a napsáno jest k napomenutí našemu, kteříž jsme na konci světa. (aiōn )
En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn. (aiōn )
Kde jest, ó smrti, osten tvůj? Kde jest, ó peklo, vítězství tvé? (Hadēs )
Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? (Hadēs )
V nichž Bůh světa tohoto oslepil mysli, totiž v nevěrných, aby se jim nezasvítilo světlo evangelium slávy Kristovy, kterýž jest obraz Boží. (aiōn )
In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. (aiōn )
Nebo toto nynější lehoučké ssoužení naše převelmi veliké věčné slávy břímě nám působí, (aiōnios )
Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; (aiōnios )
Když nepatříme na ty věci, kteréž se vidí, ale na ty, kteréž se nevidí. Nebo ty věci, kteréž se vidí, jsou časné, ale které se nevidí, jsou věčné. (aiōnios )
Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. (aiōnios )
Víme zajisté, že byl-li by tohoto našeho zemského přebývání stánek zbořen, stavení od Boha máme, příbytek ne rukou udělaný, věčný v nebesích. (aiōnios )
Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. (aiōnios )
Jakož psáno jest: Rozsypal a dal chudým, spravedlnost jeho zůstává na věky. (aiōn )
Gelijk er geschreven is: Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid. (aiōn )
Bůh a Otec Pána našeho Jezukrista, kterýž jest požehnaný na věky, ví, žeť nelhu. (aiōn )
De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg. (aiōn )
Kterýž vydal sebe samého za hříchy naše, aby nás vytrhl z tohoto přítomného věku zlého, podlé vůle Boha a Otce našeho, (aiōn )
Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader; (aiōn )
Jemuž buď sláva na věky věků. Amen. (aiōn )
Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Nebo kdož rozsívá tělu svému, z těla žití bude porušení; ale kdož rozsívá Duchu, z Duchať žíti bude život věčný. (aiōnios )
Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien. (aiōnios )
Vysoce nade všecko knížatstvo, i mocnosti, i moci, i panstvo, i nad každé jméno, kteréž se jmenuje, netoliko v věku tomto, ale i v budoucím. (aiōn )
Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; (aiōn )
V nichž jste někdy chodili podlé obyčeje světa tohoto, a podlé knížete mocného v povětří, ducha toho, kterýž nyní dělá v synech zpoury. (aiōn )
In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; (aiōn )
Aby ukázal v věku budoucím nepřevýšené bohatství milosti své, z dobroty své k nám v Kristu Ježíši. (aiōn )
Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. (aiōn )
A vysvětlil všechněm, jaké by bylo obcování tajemství skrytého od věků v Bohu, kterýž všecko stvořil skrze Ježíše Krista, (aiōn )
En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; (aiōn )
Podlé předuložení věčného, kteréž uložil v Kristu Ježíši Pánu našem, (aiōn )
Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere; (aiōn )
Tomu buď sláva v církvi skrze Krista Ježíše po všecky věky věků. Amen. (aiōn )
Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Neboť není bojování naše proti tělu a krvi, ale proti knížatstvu, proti mocnostem, proti světa pánům temností věku tohoto, proti duchovním zlostem vysoko. (aiōn )
Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. (aiōn )
Bohu pak a Otci našemu sláva na věky věků. Amen. (aiōn )
Onzen God nu en Vader zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
To tajemství skryté od věků a národů, nyní pak zjevené svatým jeho. (aiōn )
Namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen; (aiōn )
Kteříž pomstu ponesou, věčné zahynutí, od tváři Páně a od slávy moci jeho, (aiōnios )
Dewelken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren, en van de heerlijkheid Zijner sterkte, (aiōnios )
Ten pak náš Pán Ježíš Kristus, a Bůh i Otec náš, kterýž zamiloval nás, a dal potěšení věčné, a naději dobrou z milosti, (aiōnios )
En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting en goede hoop in genade, (aiōnios )
Ale proto milosrdenství jsem došel, aby na mně prvním dokázal Ježíš Kristus všeliké dobrotivosti, ku příkladu těm, kteříž mají uvěřiti v něho k životu věčnému. (aiōnios )
Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Protož králi věků nesmrtelnému, neviditelnému, samému moudrému Bohu budiž čest i sláva na věky věků. Amen. (aiōn )
Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Bojuj ten dobrý boj víry, dosáhni věčného života, k němuž i povolán jsi, a vyznals dobré vyznání před mnohými svědky. (aiōnios )
Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. (aiōnios )
Kterýž sám má nesmrtelnost, a přebývá v světle nepřistupitelném, jehož žádný z lidí neviděl, aniž viděti může, kterémužto čest a síla věčná. Amen. (aiōnios )
Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont; Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. (aiōnios )
Bohatým tohoto světa přikazuj, ať nejsou vysokomyslní, a ať nedoufají v nejistém zboží, ale v Bohu živém, kterýž dává nám hojnost všeho ku požívání. (aiōn )
Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent, om te genieten; (aiōn )
Kterýž spasil nás, a povolal povoláním svatým, ne podlé skutků našich, ale podlé uložení svého a milosti nám dané v Kristu Ježíši před časy věků, (aiōnios )
Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, voor de tijden der eeuwen; (aiōnios )
Protož všecko snáším pro vyvolené, aby i oni spasení došli, kteréž jest v Kristu Ježíši, s slávou věčnou. (aiōnios )
Daarom verdraag ik alles om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid. (aiōnios )
Nebo Démas mne opustil, zamilovav tento svět, a šel do Tessaloniky, Krescens do Galacie, Titus do Dalmacie. (aiōn )
Want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessalonica gereisd; Krescens naar Galatie, Titus naar Dalmatie. (aiōn )
A vysvobodíť mne Pán od každého skutku zlého, a zachovává k království svému nebeskému, jemuž sláva na věky věků. Amen. (aiōn )
En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
K naději života věčného, kterýž zaslíbil před časy věků ten, kterýž nikdy neklamá, Bůh, (aiōnios )
In de hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden der eeuwen, (aiōnios )
Vyučující nás, abychom odřeknouce se bezbožnosti, a světských žádostí, střízlivě, a spravedlivě, a pobožně živi byli na tomto světě, (aiōn )
En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld; (aiōn )
Abychom, ospravedlněni jsouce milostí jeho, byli dědicové v naději života věčného. (aiōnios )
Opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. (aiōnios )
Ano snad proto byl odšel na chvíli, abys jej věčného měl, (aiōnios )
Want veellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zoudt weder hebben. (aiōnios )
v těchto pak posledních dnech mluvil nám skrze Syna svého, Kteréhož ustanovil dědicem všeho, skrze něhož i věky učinil. (aiōn )
heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; (aiōn )
Ale k Synu dí: Stolice tvá, ó Bože, na věky věků, berla pravosti jest berla království tvého. (aiōn )
Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de schepter Uws koninkrijks is een rechte schepter. (aiōn )
Jakž i jinde praví: Ty jsi kněz na věky podlé řádu Melchisedechova. (aiōn )
Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. (aiōn )
A tak dokonalý jsa, učiněn jest všechněm sebe poslušným původem spasení věčného, (aiōnios )
En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; (aiōnios )
Křtů učení, a vzkládání rukou, a vzkříšení z mrtvých, i soudu věčného. (aiōnios )
Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel. (aiōnios )
Okusili také dobrého Božího slova, a moci věka budoucího, (aiōn )
En gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, (aiōn )
Kdežto předchůdce pro nás všel Ježíš, jsa učiněn podlé řádu Melchisedechova nejvyšším knězem na věky. (aiōn )
Daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek, een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. (aiōn )
Nebo svědčí: Ty jsi kněz na věky podlé řádu Melchisedechova. (aiōn )
Want Hij getuigt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek. (aiōn )
Nebo onino bez přísahy kněžími učiněni bývali, tento pak s přísahou, skrze toho, kterýž řekl k němu: Přisáhl Pán, a nebudeť toho litovati: Ty jsi kněz na věky podlé řádu Melchisedechova. (aiōn )
(want genen zijn wel zonder eedzwering priesters geworden; Maar Deze met eedzwering, door Dien, Die tot Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek). (aiōn )
Ale tento poněvadž zůstává na věky, věčné má kněžství. (aiōn )
Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap. (aiōn )
Zákon zajisté lidi mající nedostatky ustavoval za nejvyšší kněží, ale slovo přísežné, kteréž se stalo po zákonu, ustanovilo Syna dokonalého na věky. (aiōn )
Want de wet stelt tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is. (aiōn )
Ani skrze krev kozlů a telat, ale skrze svou vlastní krev, všed jednou do svatyně, věčné vykoupení nalezl. (aiōnios )
Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. (aiōnios )
Čím více krev Kristova, kterýž skrze Ducha věčného samého sebe obětoval nepoškvrněného Bohu, očistí svědomí vaše od skutků mrtvých k sloužení Bohu živému? (aiōnios )
Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen? (aiōnios )
A pro tu příčinu nové smlouvy prostředník jest, aby, když by smrt mezi to vkročila k vyplacení přestoupení těch, kteráž byla za první smlouvy, zaslíbení věčného dědictví přijali ti, kdož jsou povoláni. (aiōnios )
En daarom is Hij de Middelaar des nieuwen testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde, tot verzoening der overtredingen, die onder het eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. (aiōnios )
(Sic jinak by byl musil častokrát trpěti od počátku světa, ) ale nyní jednou při skonání věků, na shlazení hřícha skrze obětování sebe samého, zjeven jest. (aiōn )
(Anders had Hij dikwijls moeten lijden van de grondlegging der wereld af) maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde te niet te doen, door Zijnszelfs offerande. (aiōn )
Věrou rozumíme, že učiněni jsou věkové slovem Božím, tak že z ničeho jest to, což vidíme, učiněno. (aiōn )
Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. (aiōn )
Ježíš Kristus včera i dnes tentýž jest, i na věky. (aiōn )
Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid. (aiōn )
Bůh pak pokoje, kterýž toho velikého pro krev smlouvy věčné pastýře ovcí vzkřísil z mrtvých, Pána našeho Ježíše, (aiōnios )
De God nu des vredes, Die den grote Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onze Heere Jezus Christus, (aiōnios )
Učiniž vás způsobné ve všelikém skutku dobrém, k činění vůle své, působě v vás to, což jest libé před oblíčejem jeho, skrze Jezukrista, jemuž sláva na věky věků. Amen. (aiōn )
Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Jazyk pak jest oheň a svět nepravosti. Takť jest postaven jazyk mezi oudy našimi, nanečišťující celé tělo, a rozpalující kolo narození našeho, jsa rozněcován od ohně pekelného. (Geenna )
De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel. (Geenna )
Znovu zrozeni jsouce ne z porušitelného semene, ale z neporušitelného, skrze živé slovo Boží a zůstávající na věky. (aiōn )
Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God. (aiōn )
Ale slovo Páně zůstává na věky. Totoť pak jest to slovo, kteréž zvěstováno jest vám. (aiōn )
Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord, dat onder u verkondigd is. (aiōn )
Mluví-li kdo, mluviž jako řeči Boží; jestliže kdo přisluhuje, čiň to jako z moci, kteréž jemu uděluje Bůh, aby ve všem slaven byl Bůh skrze Jezukrista, kterýž má slávu a císařství na věky věků. Amen. (aiōn )
Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods; indien iemand dient, die diene als uit kracht, die God verleent; opdat God in allen geprezen worde door Jezus Christus, Welken toekomt de heerlijkheid en de kracht, in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Bůh pak všeliké milosti, kterýž povolal nás k věčné slávě své v Kristu Ježíši, když maličko potrpíte, on dokonalé vás učiň, utvrď, zmocni, i upevni, (aiōnios )
De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke, en fondere ulieden. (aiōnios )
Jemuž sláva a císařství na věky věků. Amen. (aiōn )
Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Takť zajisté hojné způsobeno vám bude vjití k věčnému království Pána našeho a spasitele Jezukrista. (aiōnios )
Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus. (aiōnios )
Nebo poněvadžť Bůh andělům, kteříž zhřešili, neodpustil, ale strhna je do žaláře, řetězům mrákoty oddal, aby k odsouzení chováni byli, (Tartaroō )
Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; (Tartaroō )
Ale rozmáhejte se v milosti a v známosti Pána našeho a spasitele Jezukrista, jemuž sláva i nyní i na časy věčné. Amen. (aiōn )
Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in den dag der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
(Nebo ten život zjeven jest, a my jsme viděli, a svědčíme, i zvěstujeme vám ten život věčný, kterýž byl u Otce, a zjeven jest nám, ) (aiōnios )
(Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard.) (aiōnios )
Svět pak hyne i žádost jeho, ale kdož činí vůli Boží, tenť trvá na věky. (aiōn )
En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. (aiōn )
A toť jest to zaslíbení, kteréž on nám zaslíbil, totiž ten život věčný. (aiōnios )
En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven. (aiōnios )
Každý, kdož nenávidí bratra svého, vražedlník jest, a víte, že žádný vražedlník nemá života věčného v sobě zůstávajícího. (aiōnios )
Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. (aiōnios )
A totoť jest svědectví to, že život věčný dal nám Bůh, a ten život v Synu jeho jest. (aiōnios )
En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. (aiōnios )
Tyto věci psal jsem vám věřícím ve jménu Syna Božího, abyste věděli, že máte věčný život, a abyste věřili ve jméno Syna Božího. (aiōnios )
Deze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in den Naam des Zoons van God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in den Naam des Zoons van God. (aiōnios )
A vímeť, že Syn Boží přišel a dal nám smysl, abychom poznali toho pravého, a jsmeť v tom pravém, i v Synu jeho Ježíši Kristu. Onť jest ten pravý Bůh a život věčný. (aiōnios )
Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God, en het eeuwige Leven. (aiōnios )
Pro pravdu, kteráž zůstává v nás, a s námiť bude na věky: (aiōn )
Om der waarheid wil, die in ons blijft, en met ons zal zijn in der eeuwigheid: (aiōn )
A ty anděly, kteříž neostříhali svého knížetství, ale opustili příbytek svůj, k soudu velikého toho dne vazbou věčnou pod mrákotou schoval. (aïdios )
En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. (aïdios )
Jako Sodoma a Gomora, a okolní města, když podobným způsobem, jako i tito, v smilstvo se vydali, a odešli po těle cizím, předložena jsou za příklad, pokutu věčného ohně snášejíce. (aiōnios )
Gelijk Sodoma en Gomorra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. (aiōnios )
Vzteklé vody mořské, vymítající své hanebnosti, hvězdy bludné, jimžto mrákota tmy zachována jest na věčnost. (aiōn )
Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. (aiōn )
Ostříhejte se v lásce Boží, očekávajíce milosrdenství Pána našeho Jezukrista k věčnému životu. (aiōnios )
Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Samému moudrému Bohu, spasiteli našemu, budiž sláva a velebnost, císařství i moc, i nyní i po všecky věky. Amen. (aiōn )
Den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
A učinil nás krále a kněží Bohu a Otci svému, jemuž buď sláva a moc na věky věků. Amen. (aiōn )
En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
A živý, ješto jsem byl mrtvý, a aj, živý jsem na věky věků. Amen. A mám klíče pekla i smrti. (aiōn , Hadēs )
En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. (aiōn , Hadēs )
A když ta zvířata vzdávala slávu, a čest, i díků činění sedícímu na trůnu, tomu živému na věky věků, (aiōn )
En wanneer de dieren heerlijkheid, en eer, en dankzegging gaven Hem, Die op den troon zat, Die in alle eeuwigheid leeft; (aiōn )
Padlo těch čtyřmecítma starců před oblíčejem toho sedícího na trůnu, a klanělo se tomu živému na věky věků, a metali koruny své před trůnem, řkouce: (aiōn )
Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem, Die op den troon zat, en aanbaden Hem, Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon, zeggende: (aiōn )
Též všecko stvoření, kteréž jest na nebi, i na zemi, i pod zemí, i v moři, i všecko, což v nich jest, slyšel jsem řkoucí: Sedícímu na trůnu a Beránkovi požehnání, čest a sláva i síla na věky věků. (aiōn )
En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles, wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, Die op den troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid. (aiōn )
I pohleděl jsem, a aj, kůň plavý, a toho, kterýž seděl na něm, jméno bylo smrt, a peklo šlo za ním. I dána jest jim moc nad čtvrtým dílem země, aby mordovali mečem, a hladem, a morem, a šelmami zemskými. (Hadēs )
En ik zag, en ziet, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood; en de hel volgde hem na. En hun werd macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, met zwaard, en met honger, en met den dood, en door de wilde beesten der aarde. (Hadēs )
Řkouce: Amen. Požehnání, a sláva, a moudrost, a díků činění, a čest, a moc, i síla Bohu našemu na věky věků. Amen. (aiōn )
Zeggende: Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Potom anděl pátý zatroubil, i viděl jsem, že hvězda s nebe spadla na zem, a dán jest jí klíč od studnice propasti. (Abyssos )
En de vijfde engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds. (Abyssos )
Kterážto otevřela studnici propasti. I vyšel dým z té studnice jako dým z peci veliké, i zatmělo se slunce i povětří od dymu té studnice. (Abyssos )
En zij heeft den put des afgronds geopend; en er is rook opgegaan uit den put, als rook eens groten ovens; en de zon en de lucht is verduisterd geworden van den rook des puts. (Abyssos )
Měly pak nad sebou krále, anděla propasti, jemuž jméno Židovsky Abaddon, a Řecky Apollyon. (Abyssos )
En zij hadden over zich tot een koning den engel des afgronds; zijn naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse taal had hij den naam Apollyon. (Abyssos )
A přisáhl skrze živého na věky věků, kterýž stvořil nebe i to, což v něm jest, a zemi i to, což na ní jest, a moře i to, což v něm jest, že již více času nebude. (aiōn )
En hij zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid, Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat er geen tijd meer zal zijn; (aiōn )
Ale když dokonají svědectví své, šelma ta vystupující z propasti válku povede proti nim, a svítězí nad nimi, i zmorduje je. (Abyssos )
En als zij hun getuigenis zullen geeindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. (Abyssos )
A sedmý anděl zatroubil, i stali se hlasové velicí v nebi, řkoucí: Učiněnať jsou království světa Pána našeho a Krista jeho, a kralovatiť bude na věky věků. (aiōn )
En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid. (aiōn )
I viděl jsem jiného anděla letícího po prostředku nebe, majícího evangelium věčné, aby je zvěstoval těm, kteříž bydlí na zemi, a všelikému národu, i pokolení, i jazyku, i lidu, (aiōnios )
En ik zag een anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwige Evangelie, om te verkondigen dengenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie, en geslacht, en taal, en volk; (aiōnios )
A dým muk jejich vstoupíť na věky věků, a nebudouť míti odpočinutí dnem i nocí ti, kteříž se klanějí šelmě a obrazu jejímu, a jestliže kdo přijme znamení jména jejího. (aiōn )
En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. (aiōn )
A jedno ze čtyř zvířat dalo sedmi andělům sedm koflíků zlatých, plných hněvu Boha živého na věky věků. (aiōn )
En een van de vier dieren gaf den zeven engelen zeven gouden fiolen, vol van den toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft. (aiōn )
Šelma, kteroužs viděl, byla, a není, a máť vystoupiti z propasti, a na zahynutí jíti. I diviti se budou bydlitelé země, (ti, kterýchž jména nejsou napsána v knize života od ustanovení světa, ) vidouce šelmu, kteráž byla, a není, a však jest. (Abyssos )
Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is. (Abyssos )
I řekli podruhé: Halelujah. A dým její vstupoval na věky věků. (aiōn )
En zij zeiden ten tweeden maal: Halleluja! En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. (aiōn )
I jata jest ta šelma, a s ní falešný prorok ten, kterýž činíval divy před ní, jimiž svodil ty, kteříž přijali znamení šelmy, a kteříž se klaněli obrazu jejímu. I uvrženi jsou oba za živa do jezera ohnivého, hořícího sirou. (Limnē Pyr )
En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. (Limnē Pyr )
I viděl jsem anděla sstupujícího s nebe, majícího klíč od propasti a řetěz veliký v ruce své. (Abyssos )
En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en een grote keten in zijn hand; (Abyssos )
A uvrhl ho do propasti, i zavřel, a svrchu nad ním zapečetil, aby nesvodil více národů, až by se vyplnilo tisíc let; neboť potom musí býti propuštěn na malý čas. (Abyssos )
En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geeindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. (Abyssos )
A ďábel, kterýž je svodil, uvržen jest do jezera ohně a siry, kdež jest i šelma, i falešný prorok, a budouť mučeni dnem i nocí na věky věků. (aiōn , Limnē Pyr )
En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. (aiōn , Limnē Pyr )
A vydalo moře mrtvé, kteříž byli v něm, tolikéž smrt i peklo vydali ty, kteříž v nich byli, i souzeni jsou jeden každý podlé skutků svých. (Hadēs )
En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. (Hadēs )
Smrt pak a peklo uvrženi jsou do jezera ohnivého, a toť jest smrt druhá. (Hadēs , Limnē Pyr )
En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. (Hadēs , Limnē Pyr )
I ten, kdož není nalezen v knize života zapsán, uvržen jest do jezera ohnivého. (Limnē Pyr )
En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. (Limnē Pyr )
Strašlivým pak, a nevěrným, a ohyzdným, a vražedlníkům, a smilníkům, a čarodějníkům, a modlářům, i všechněm lhářům, díl jejich v jezeře, kteréž hoří ohněm a sirou, jenž jest smrt druhá. (Limnē Pyr )
Maar den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood. (Limnē Pyr )
A noci tam nebude, aniž budou potřebovati svíce, ani světla slunečného; nebo Pán Bůh je osvěcuje, a kralovati budou na věky věků. (aiōn )
En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben; want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. (aiōn )
Nebo připraveno jest již dávno peklo, také i samému králi připraveno jest. Hluboké a široké je učinil, hranic jeho, ohně a dříví mnoho; dmýchání Hospodinovo jako potok siry je zapaluje. ()
Tiť jsou studnice bez vody, mlhy vichrem zbouřené, jimžto mrákota tmy schována jest na věčnost. ()