3 Mojžišova 1
1 Povolal pak Hospodin Mojžíše, a mluvil k němu z stánku úmluvy, řka:
Jahweh riep Moses, en sprak uit de openbaringstent tot hem:
2 Mluv k synům Izraelským a rci jim: Když by kdo z vás obětoval obět Hospodinu, z hovad, totiž z volů aneb z drobného dobytka obětovati budete obět svou.
Zeg aan de Israëlieten: Wanneer iemand van u aan Jahweh een offergave wil brengen uit het vee, moet gij uw offergave kiezen uit de runderen of het kleinvee.
3 Jestliže zápalná obět jeho byla by z skotů, samce bez vady obětovati bude. U dveří stánku úmluvy obětovati jej bude dobrovolně, před oblíčejem Hospodinovým.
Wanneer iemand een rund als brandoffer wil opdragen, moet hij een gaaf mannelijk dier offeren. Om het welgevallig aan Jahweh te maken, moet hij het naar de ingang van de openbaringstent brengen,
4 A vloží ruku svou na hlavu oběti zápalné, i bude příjemná jemu k očištění jeho.
en zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; dan zal het goedgunstig worden aanvaard, en vergiffenis voor hem verkrijgen.
5 Tedy zabije volka toho před tváří Hospodinovou, a obětovati budou kněží, synové Aronovi, krev, a pokropí tou krví oltáře svrchu vůkol, kterýž jest u dveří stánku úmluvy.
Daarna moet hij het rund voor het aanschijn van Jahweh slachten; en de zonen van Aäron, de priesters, moeten het bloed opdragen, en daarmee het altaar, dat bij de ingang van de openbaringstent staat, aan alle kanten besprenkelen.
6 I stáhne kůži s oběti zápalné, a rozseká ji na díly své.
Vervolgens moet hij het brandoffer villen, en in stukken snijden.
7 A dají synové Arona kněze oheň na oltář, a narovnají dříví na tom ohni.
De zonen van Aäron, de priesters, moeten vuur op het altaar leggen, hout op het vuur stapelen,
8 Potom zpořádají kněží, synové Aronovi, díly ty, hlavu i tuk, na dříví vložené na oheň, kterýž jest na oltáři.
en de stukken met de kop en het vet op het hout leggen, dat op het altaarvuur ligt.
9 A droby jeho i nohy jeho vymyjete vodou. I páliti bude kněz všecko to na oltáři; zápal jest v obět ohnivou, vůně spokojující Hospodina.
Maar de ingewanden met de poten moet hij met water afwassen; dan moet de priester alles tezamen op het altaar in rook doen opgaan. Het is een brandoffer, een welriekend vuuroffer voor Jahweh.
10 Jestliže pak z drobného dobytka bude obět jeho, z ovcí aneb z koz k oběti zápalné, samce bez poškvrny obětovati bude.
Wanneer zijn gave voor het brandoffer uit kleinvee bestaat, uit een schaap of een geit, dan moet hij een gaaf mannelijk dier als offergave brengen.
11 A zabije ho při straně oltáře půlnoční před tváří Hospodinovou, a pokropí kněží, synové Aronovi, krví oltáře vůkol.
Hij moet het aan de noordzijde van het altaar voor het aanschijn van Jahweh slachten, en de zonen van Aäron, de priesters, moeten het altaar aan alle kanten met het bloed besprenkelen.
12 I rozseká ho na díly jeho s hlavou jeho i tukem jeho, a zpořádá je kněz na dříví vložené na oheň, kterýž jest na oltáři.
Dan moet hij het in stukken snijden, die de priester met de kop en het vet op het hout moet leggen, dat op het altaarvuur ligt.
13 A střeva jeho i nohy jeho vymyje vodou. Tedy obětovati bude kněz všecko to, a páliti bude to na oltáři; zápal jest v obět ohnivou, vůně spokojující Hospodina.
De ingewanden met de poten moet hij met water afwassen; dan moet de priester alles tezamen opdragen en op het altaar in rook doen opgaan. Het is een brandoffer, een welriekend vuuroffer voor Jahweh.
14 Jestliže pak z ptactva obět zápalnou obětovati bude Hospodinu, tedy ať obětuje z hrdliček aneb z holoubat obět svou.
Wanneer hij gevogelte aan Jahweh als brandoffer wil opdragen, moet hij een tortel of een jonge duif als offergave brengen.
15 I vloží je kněz na oltář a nehtem natrhne hlavy jeho, a zapálí na oltáři, vytlače krev jeho na stranu oltáře.
De priester moet die naar het altaar brengen, haar de kop afknijpen en die op het altaar in rook doen opgaan. Haar bloed moet tegen de zijde van het altaar worden uitgeperst.
16 Odejme také vole jeho s nečistotami jeho, a povrže je blízko oltáře k straně východní na místo, kdež jest popel.
Haar krop met de veren moet hij verwijderen, en naast het altaar, aan de oostkant, op de ashoop werpen.
17 A natrhne ho za křídla jeho, kterýchž však neodtrhne. I páliti bude je kněz na oltáři na dříví, kteréž jest na ohni; zápalť jest v obět ohnivou, vůně spokojující Hospodina.
Hij moet de vleugels inscheuren zonder ze er helemaal af te trekken. Dan moet de priester haar op het altaar, op het hout boven het vuur, in rook doen opgaan. Het is een brandoffer, een welriekend vuuroffer voor Jahweh.
