< Brojevi 6 >
2 “Govori Izraelcima i reci im: 'Ako tko, bilo čovjek ili žena, položi nazirejski zavjet te se posveti Jahvi,
Beveel de Israëlieten, en zeg hun: Wanneer een man of vrouw een gelofte van nazireaat heeft afgelegd, om zich aan Jahweh te wijden,
3 neka se suzdržava od vina i svakoga opojnog pića. Neka ne pije ni ukiseljena vina niti ukiseljena opojnog pića; a niti kakva soka od grožđa neka ne pije; neka ne jede grožđa, ni svježa ni suha.
dan moet hij zich van wijn en sterke drank onthouden; hij mag zelfs geen azijn uit wijn of uit sterke drank en geen druivensap drinken, noch verse of gedroogde druiven eten.
4 Sve vrijeme svoga nazireata ne smije jesti ništa što rađa lozov trs - od zelena grožđa do komine.'
Al de tijd van zijn nazireaat mag hij niets eten, wat van de wijnstok wordt gewonnen, zelfs geen pitten en schillen.
5 Sve dok traje njegov nazirejski zavjet, neka britva ne prelazi preko njegove glave; dok se ne navrši vrijeme što ga je Jahvi zavjetovao, neka bude posvećen i pusti kose da mu slobodno rastu na glavi.
Al de tijd van zijn nazireaatsgelofte mag ook geen scheermes over zijn hoofd gaan; tot de dagen voorbij zijn, waarvoor hij zich aan Jahweh gewijd heeft, blijft hij Jahweh toegeheiligd, en moet hij zijn hoofdhaar laten groeien.
6 Za sve vrijeme svoga zavjeta Jahvi neka se ne primiče nikakvu mrtvacu.
Ook mag hij al de tijd, dat hij aan Jahweh is gewijd, bij geen lijk komen;
7 Neka se ne onečišćuje ni zbog svoga oca, ni zbog svoje majke, svoga brata ili svoje sestre ako bi umrli, jer na svojoj glavi nosi posvećenje svoga Boga.
zelfs aan zijn vader of moeder, broer of zuster mag hij zich na hun dood niet verontreinigen. Want het nazireaat van zijn God rust op zijn hoofd;
8 Sve vrijeme svoga nazireata on je posvećen Jahvi.
heel de tijd van zijn nazireaat is hij aan Jahweh gewijd.
9 Umre li tko nenadanom smrću pokraj njega, onečistivši tako njegovu posvećenu glavu, neka na dan svoga očišćenja obrije svoju glavu - neka je obrije sedmoga dana.
Sterft er onverwacht iemand in zijn nabijheid, en verontreinigt hij zo zijn gewijd hoofd, dan moet hij op de zevende dag, de dag waarop hij weer rein wordt, zijn hoofd scheren.
10 A osmoga dana neka donese svećeniku, na ulazu u Šator sastanka, dvije grlice ili dva golubića.
Op de achtste dag moet hij twee tortels of twee jonge duiven naar den priester brengen bij de ingang van de openbaringstent.
11 Neka svećenik prinese jedno kao žrtvu okajnicu, a drugo kao žrtvu paljenicu, zatim neka nad njim izvrši obred pomirenja zbog ljage kojom se okaljao uz mrtvaca. Toga dana neka posveti svoju glavu;
De priester zal er een als zondeoffer en een als brandoffer opdragen, en voor hem verzoening verkrijgen voor de zonde door aanraking van het lijk. Op dezelfde dag moet hij opnieuw zijn hoofd heiligen,
12 neka zavjetuje Jahvi dane svoga nazireata; neka donese jednogodišnjeg janjca kao žrtvu naknadnicu. Prijašnje vrijeme neka se ne računa, jer je njegov nazireat bio oskvrnjen.
zich weer evenlang als vroeger als nazireër aan Jahweh wijden, en een eenjarig lam als schuldoffer brengen. De vorige dagen van zijn nazireaat tellen dus niet mee, omdat hij zijn nazireaat heeft ontwijd.
13 Ovo je obred za nazirejca: na dan kad se navrši vrijeme njegova nazireata, neka ga dovedu na ulaz Šatora sastanka.
En dit is de wet voor den nazireër, als de tijd van zijn nazireaat is geëindigd: men moet hem naar de ingang van de openbaringstent leiden,
14 Kao svoj prinos neka Jahvi donese: jednogodišnjeg janjca bez mane za žrtvu paljenicu; jednogodišnje žensko janje, bez mane, za žrtvu okajnicu; jednoga ovna, bez mane, za žrtvu pričesnicu;
en hij moet als zijn gave aan Jahweh brengen: een gaaf, eenjarig lam als brandoffer, een gaaf, eenjarig ooilam als zondeoffer, en een gaven ram als vredeoffer;
15 nadalje, košaru neukvasanih pogača od najboljeg brašna, u ulju zamiješenih i neukvasanih kolača, namazanih uljem, s njihovim prinosnicama i ljevanicama.
daarenboven een korf met ongedesemde broden van meelbloem, koeken met olie aangemaakt, en ongedesemde vlaas met olie bestreken, met het spijs- en plengoffer, dat daarbij hoort.
16 Svećenik, pošto to donese pred Jahvu, neka prinese njegovu okajnicu i paljenicu.
De priester zal dat voor het aanschijn van Jahweh brengen, en zijn zonde- en brandoffer opdragen.
17 Zatim neka prinese ovna Jahvi kao žrtvu pričesnicu zajedno s košarom neukvasanih pogača. I njegovu prinosnicu i njegovu ljevanicu neka prinese svećenik.
Den ram en de korf met ongedesemde broden zal de priester met het spijs- en plengoffer, dat daarbij hoort, als een vredeoffer aan Jahweh opdragen.
18 Na ulazu u Šator sastanka neka nazirejac obrije svoju posvećenu glavu i, uzevši uvojke sa svoje posvećene glave, neka ih stavi na vatru što gori pred žrtvom pričesnicom.
Daarna moet de nazireër bij de ingang van de openbaringstent zijn gewijd hoofd scheren, het haar van zijn nazireaat nemen en in het vuur werpen, dat onder het vredeoffer brandt.
19 Zatim neka svećenik uzme kuhano pleće ovna, jednu neukvasanu pogaču iz košare i jedan neukvasani kolač i stavi to na ruke nazirejcu pošto ovaj obrije svoje posvećene kose.
En zodra de nazireër zich het haar van zijn nazireaat heeft afgeschoren, moet de priester het gekookte schouderstuk van den ram, een ongedesemde koek uit de korf en een ongedesemde vla nemen, ze in de handen van den nazireër leggen,
20 Neka to svećenik prinese kao žrtvu prikaznicu pred Jahvom. To je svetinja što pripada svećeniku, osim grudi prikaznice i stegna podizanice. Poslije toga nazirejac može piti vina.”
en ze als een strekoffer voor het aanschijn van Jahweh aanbieden; het valt, met de borst van het strekoffer en de schenkel van het hefoffer, als iets heiligs den priester ten deel. Daarna mag de nazireër wijn drinken.
21 Ovo je obred nazirejca, ne računajući ono što bi još mogla prinijeti njegova ruka. Ako je povrh svoga nazireata obećao kakav dar, neka povrh obreda svoga nazireata učini kako je zavjetovao.
Dit is voor den nazireër, die de gelofte heeft afgelegd, de wet over zijn gave aan Jahweh op grond van zijn nazireaat, afgezien van wat hij vrijwillig brengt; krachtens de wet van zijn nazireaat, moet hij alles zo volbrengen, als hij het Jahweh beloofd heeft.
Nog sprak Jahweh tot Moses:
23 “Reci Aronu i njegovim sinovima: 'Ovako blagoslivljajte Izraelce govoreći im:
Zeg aan Aäron en zijn zonen: Zo moet ge de zegen over Israëls kinderen uitspreken:
24 Neka te blagoslovi Jahve i neka te čuva!
Jahweh zegene u, En behoede u;
25 Neka te Jahve licem svojim obasja, milostiv ti bude!
Jahweh doe zijn aanschijn over u lichten, En zij u genadig;
26 Neka pogled svoj Jahve svrati na te i mir ti donese!'
Jahweh wende tot u zijn gelaat, En schenke u de vrede!
27 Tako neka stavljaju moje ime nad sinove Izraelove, i ja ću ih blagoslivljati.”
Zo zullen zij mijn Naam op de kinderen Israëls doen rusten, en zal Ik hen zegenen.