ⲒⲰⲀⲚⲚⲎⲚ 6
Na dezen vertrok Jezus over de zee van Galilea, welke is de zee van Tiberias.
En Hem volgde een grote schare, omdat zij Zijn tekenen zagen, die Hij deed aan de kranken.
En Jezus ging op den berg, en zat aldaar neder met Zijn discipelen.
En het pascha, het feest der Joden, was nabij.
5 ⲉ̅ ⲈⲦⲀϤϤⲀⲒ ⲞⲨⲚ ⲚⲚⲈϤⲂⲀⲖ ⲈⲠϢⲰⲒ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲞⲨⲞϨ ⲈⲦⲀϤⲚⲀⲨ ϪⲈ ⲞⲨⲞⲚ ⲞⲨⲚⲒϢϮ ⲘⲘⲎ ϢⲚⲎⲞⲨ ϨⲀⲢⲞϤ ⲠⲈϪⲀϤ ⲘⲪⲒⲖⲒⲠⲠⲞⲤ ϪⲈ ⲀⲚⲚⲀϪⲈⲘ ⲰⲒⲔ ⲐⲰⲚ ⲈϢⲰⲠ ϨⲒⲚⲀ ⲚⲦⲞⲨⲞⲨⲰⲘ ⲚϪⲈⲚⲀⲒ
Jezus dan, de ogen opheffende, en ziende, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Van waar zullen wij broden kopen, opdat deze eten mogen?
(Doch dit zeide Hij, hem beproevende; want Hij wist Zelf, wat Hij doen zou.)
Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen brood is voor dezen niet genoeg, opdat een iegelijk van hen een weinig neme.
Een van Zijn discipelen, namelijk Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
Hier is een jongsken, dat vijf gerstebroden heeft, en twee visjes; maar wat zijn deze onder zo velen?
10 ⲓ̅ ⲞⲨⲞϨ ⲠⲈϪⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ϪⲈ ⲘⲀⲢⲈ ⲚⲒⲢⲰⲘⲒ ⲢⲞⲐⲂⲞⲨ ⲚⲈⲞⲨⲞⲚ ⲞⲨⲘⲎϢ ⲆⲈ ⲚⲤⲒⲘ ⲘⲠⲒⲘⲀ ⲈⲦⲈⲘⲘⲀⲨ ⲀⲨⲢⲞⲐⲂⲞⲨ ⲞⲨⲚ ⲚϪⲈⲚⲒⲢⲰⲘⲒ ⲈϪⲈⲚ ⲠⲒⲤⲒⲘ ⲦⲞⲨⲎⲠⲒ ⲈⲨⲈⲢ ⲈⲚϢⲞ.
En Jezus zeide: Doet de mensen nederzitten. En er was veel gras in die plaats. Zo zaten dan de mannen neder, omtrent vijf duizend in getal.
11 ⲓ̅ⲁ̅ ⲀϤϬⲒ ⲞⲨⲚ ⲚⲚⲒⲰⲒⲔ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲞⲨⲞϨ ⲈⲦⲀϤϢⲈⲠϨⲘⲞⲦ ⲀϤϮ ⲚⲚⲎ ⲈⲐⲢⲞⲦⲈⲂ ⲠⲀⲒⲢⲎϮ ⲞⲚ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲚⲒⲔⲈⲦⲈⲂⲦ ⲪⲎ ⲚⲒⲂⲈⲚ ⲈⲦⲀⲨⲞⲨⲀϢϤ.
En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende, deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen, die nedergezeten waren; desgelijks ook van de visjes, zoveel zij wilden.
12 ⲓ̅ⲃ̅ ϨⲞⲦⲈ ⲞⲨⲚ ⲈⲦⲀⲨⲤⲒ ⲠⲈϪⲀϤ ⲚⲚⲈϤⲘⲀⲐⲎ ⲦⲎⲤ ϪⲈ ⲐⲰⲞⲨϮ ⲚⲚⲒⲖⲀⲔϨ ⲈⲦⲀⲨⲈⲢϨⲞⲨⲞ ϪⲈ ⲚⲚⲈ ⲞⲨⲞⲚ ⲦⲀⲔⲞ ⲈⲂⲞⲖ ⲚϦⲎⲦⲞⲨ.
En als zij verzadigd waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga.
13 ⲓ̅ⲅ̅ ⲀⲨⲐⲰⲞⲨϮ ⲚⲚⲎ ⲈⲦⲀⲨⲈⲢϨⲞⲨⲞ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲨⲘⲀϨ ⲒⲂ ⲚⲔⲞⲦ ⲚⲖⲀⲔϨ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲠⲒⲈ ⲚⲰⲒⲔ ⲚⲒⲰⲦ ⲚⲎ ⲈⲦⲀⲨⲈⲢϨⲞⲨⲞ ⲈⲚⲎ ⲈⲦⲀⲨⲞⲨⲰⲘ.
Zij vergaderden ze dan, en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstebroden, welke overgeschoten waren dengenen, die gegeten hadden.
14 ⲓ̅ⲇ̅ ϨⲞⲦⲈ ⲞⲨⲚ ⲈⲦⲀⲨⲚⲀⲨ ⲚϪⲈⲚⲒⲢⲰⲘⲒ ⲈⲚⲒⲘⲎⲒⲚⲒ ⲈⲦⲀϤⲀⲒⲦⲞⲨ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲚⲀⲨϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ⲠⲈ ϪⲈ ⲦⲀⲪⲘⲎⲒ ⲪⲀⲒ ⲠⲈ ⲠⲒⲠⲢⲞⲪⲎⲦⲎⲤ ⲈⲐⲚⲎⲞⲨ ⲈⲠⲒⲔⲞⲤⲘⲞⲤ.
De mensen dan, gezien hebbende het teken, dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet, Die in de wereld komen zou.
Jezus dan, wetende, dat zij zouden komen, en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem Koning maakten, ontweek wederom op den berg, Hij Zelf alleen.
En als het avond geworden was, gingen Zijn discipelen af naar de zee.
17 ⲓ̅ⲍ̅ ⲞⲨⲞϨ ⲈⲦⲀⲨⲀⲖⲎⲒ ⲈⲠⲒϪⲞⲒ ⲚⲀⲨⲚⲎⲞⲨ ⲈⲘⲎⲢ ⲘⲪⲒⲞⲘ ⲈⲔⲀⲪⲀⲢⲚⲀⲞⲨⲘ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲈⲀ ⲦⲬⲈⲘⲤ ϨⲎⲆⲎ ϢⲰⲠⲒ ⲠⲈ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲈⲘⲠⲀⲦⲈϤⲒ ϨⲀⲢⲰⲞⲨ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ.
En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij over de zee naar Kapernaum. En het was alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen.
En de zee verhief zich, overmits er een grote wind waaide.
19 ⲓ̅ⲑ̅ ⲈⲦⲀⲨⲞⲨⲈⲒ ⲞⲨⲚ ⲈⲂⲞⲖ ⲚⲀⲨ ⲔⲈ ⲚⲤⲦⲀⲆⲒⲞⲚ ⲒⲈ ⲖⲀⲨⲚⲀⲨ ⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲈϤⲘⲞϢⲒ ϨⲒϪⲈⲚ ⲪⲒⲞⲘ ⲞⲨⲞϨ ⲈϤϦⲰⲚⲦ ⲘⲘⲞϤ ⲈⲠⲒϪⲞⲒ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲨⲈⲢϨⲞϮ.
En als zij omtrent vijf en twintig of dertig stadien gevaren waren, zagen zij Jezus, wandelende op de zee, en komende bij het schip; en zij werden bevreesd.
Maar Hij zeide tot hen: Ik ben het; zijt niet bevreesd.
Zij hebben dan Hem gewilliglijk in het schip genomen; en terstond kwam het schip aan het land, daar zij naar toe voeren.
22 ⲕ̅ⲃ̅ ⲈⲠⲈϤⲢⲀⲤϮ ⲆⲈ ⲠⲒⲘⲎϢ ⲈⲚⲀϤⲞϨⲒ ⲈⲢⲀⲦϤ ϨⲒⲘⲎⲢ ⲘⲪⲒⲞⲘ ⲀⲨⲚⲀⲨ ϪⲈ ⲘⲘⲞⲚ ⲔⲈϪⲞⲒ ⲘⲘⲀⲨ ⲈⲂⲎⲖ ⲈⲞⲨⲀⲒ ⲞⲨⲞϨ ϪⲈ ⲘⲠⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲀⲖⲎⲒ ⲈⲠⲒϪⲞⲒ ⲚⲈⲘ ⲚⲈϤⲘⲀⲐⲎⲦⲎⲤ ⲀⲖⲖⲀ ⲚⲈϤⲘⲀⲐⲎⲦⲎⲤ ⲚⲈⲈⲦⲀⲨϢⲈ ⲚⲰⲞⲨ ⲘⲘⲀⲨⲀⲦⲞⲨ.
Des anderen daags de schare, die aan de andere zijde der zee stond, ziende, dat aldaar geen ander scheepje was dan dat ene, daar Zijn discipelen ingegaan waren, en dat Jezus met Zijn discipelen in dat scheepje niet was gegaan, maar dat Zijn discipelen alleen weggevaren waren;
23 ⲕ̅ⲅ̅ ⲀⲨⲒ ⲚϪⲈϨⲀⲚⲔⲈⲈϪⲎⲞⲨ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲒⲂⲈⲢⲒⲀⲆⲞⲤ ϦⲀⲦⲈⲚ ⲠⲒⲘⲀ ⲈⲦⲀⲨⲞⲨⲰⲘ ⲘⲠⲒⲰⲒⲔ ⲘⲘⲞϤ ⲈⲦⲀϤϢⲈⲠϨⲘⲞⲦ ⲈϨⲢⲎⲒ ⲈϪⲰϤ ⲚϪⲈⲠϬⲞⲒⲤ.
(Doch er kwamen andere scheepjes van Tiberias, nabij de plaats, waar zij het brood gegeten hadden, als de Heere gedankt had.)
24 ⲕ̅ⲇ̅ ϨⲞⲦⲈ ⲞⲨⲚ ⲈⲦⲀⲨⲚⲀⲨ ⲚϪⲈⲚⲒⲘⲎϢ ϪⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲘⲘⲀⲨ ⲀⲚ ⲞⲨⲆⲈ ⲚⲈϤⲘⲀⲐⲎⲦⲎⲤ ⲀⲨⲀⲖⲎⲒ ⲚⲐⲰⲞⲨ ⲈⲚⲒⲈϪⲎⲞⲨ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲨⲒ ⲈⲔⲀⲪⲀⲢⲚⲀⲞⲨⲰⲘ ⲈⲨⲔⲰϮ ⲚⲤⲀⲒⲎⲤⲞⲨⲤ.
Toen dan de schare zag, dat Jezus aldaar niet was, noch Zijn discipelen, zo gingen zij ook in de schepen, en kwamen te Kapernaum, zoekende Jezus.
En als zij Hem gevonden hadden over de zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?
26 ⲕ̅ⲋ̅ ⲀϤⲈⲢⲞⲨⲰ ⲚⲰⲞⲨ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲞⲨⲞϨ ⲠⲈϪⲀϤ ϪⲈ ⲀⲘⲎⲚ ⲀⲘⲎⲚ ϮϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ⲚⲰⲦⲈⲚ ϪⲈ ⲀⲢⲈⲦⲈⲚⲔⲰϮ ⲚⲤⲰⲒ ⲀⲚ ϪⲈ ⲀⲢⲈⲦⲈⲚⲚⲀⲨ ⲈϨⲀⲚⲘⲎⲒⲚⲒ ⲀⲖⲖⲀ ϪⲈ ⲀⲢⲈⲦⲈⲚⲞⲨⲰⲘ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲚⲒⲰⲒⲔ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲢⲈⲦⲈⲚⲤⲒ.
Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt, en verzadigd zijt.
27 ⲕ̅ⲍ̅ ⲀⲢⲒϨⲰⲂ ⲈϮϦⲢⲈ ⲀⲚ ⲈⲐⲚⲀⲦⲀⲔⲞ ⲀⲖⲖⲀ ϮϦⲢⲈ ⲈⲐⲚⲀϢⲰⲠⲒ ⲈⲨⲰⲚϦ ⲚⲈⲚⲈϨ ⲐⲎ ⲈⲦⲈ ⲠϢⲎⲢⲒ ⲘⲪⲢⲰⲘⲒ ⲚⲀⲦⲎⲒⲤ ⲚⲰⲦⲈⲚ ⲪⲀⲒ ⲄⲀⲢ ⲀⲪⲚⲞⲨϮ ⲪⲒⲰⲦ ⲈⲢⲤⲪⲢⲀⲄⲒⲌⲒⲚ ⲘⲘⲞϤ. (aiōnios g166)
Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. (aiōnios g166)
Zij zeiden dan tot Hem: Wat zullen wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken?
Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, Dien Hij gezonden heeft.
30 ⲗ̅ ⲠⲈϪⲰⲞⲨ ⲚⲀϤ ⲞⲨⲚ ϪⲈ ⲞⲨ ⲘⲘⲎⲒⲚⲒ ⲈⲦⲈⲔⲒⲢⲒ ⲘⲘⲞϤ ⲚⲐⲞⲔ ϨⲒⲚⲀ ⲚⲦⲈⲚⲚⲀⲨ ⲚⲦⲈⲚⲚⲀϨϮ ⲈⲢⲞⲔ ⲞⲨ ⲚϨⲰⲂ ⲈⲦⲈⲔⲒⲢⲒ ⲘⲘⲞϤ.
Zij zeiden dan tot Hem: Wat teken doet Gij dan, opdat wij het mogen zien, en U geloven? Wat werkt Gij?
31 ⲗ̅ⲁ̅ ⲀⲚⲈⲚⲒⲞϮ ⲞⲨⲰⲘ ⲘⲠⲒⲘⲀⲚⲚⲀ ⲚϨⲢⲎⲒ ϨⲒ ⲠϢⲀϤⲈ ⲔⲀⲦⲀ ⲪⲢⲎϮ ⲈⲦⲤϦⲎⲞⲨⲦ ϪⲈ ⲞⲨⲰⲒⲔ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲪⲈ ⲀϤⲦⲎⲒϤ ⲚⲰⲞⲨ ⲈⲐⲢⲞⲨⲞⲨⲞⲘϤ.
Onze vaders hebben het Manna gegeten in de woestijn; gelijk geschreven is: Hij gaf hun het brood uit den hemel te eten.
32 ⲗ̅ⲃ̅ ⲠⲈϪⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲚⲰⲞⲨ ϪⲈ ⲀⲘⲎⲚ ⲀⲘⲎⲚ ϮϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ⲚⲰⲦⲈⲚ ϪⲈ ⲘⲰⲨⲤⲎⲤ ⲀⲚ ⲀϤϮ ⲚⲰⲦⲈⲚ ⲘⲠⲒⲰⲒⲔ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲪⲈ ⲀⲖⲖⲀ ⲠⲀⲒⲰⲦ ⲈⲐⲚⲀϮ ⲚⲰⲦⲈⲚ ⲘⲠⲒⲰⲒⲔ ⲚⲦⲀⲪⲘⲎⲒ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲪⲈ.
Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel; maar Mijn Vader geeft u dat ware Brood uit den hemel.
Want het Brood Gods is Hij, Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft.
Zij zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons altijd dit Brood.
35 ⲗ̅ⲉ̅ ⲠⲈϪⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲚⲰⲞⲨ ϪⲈ ⲀⲚⲞⲔ ⲠⲈ ⲠⲒⲰⲒⲔ ⲚⲦⲈⲠⲰⲚϦ ⲪⲎ ⲈⲐⲚⲎⲞⲨ ϨⲀⲢⲞⲒ ⲚⲚⲈϤϨⲔⲞ ⲞⲨⲞϨ ⲪⲎ ⲈⲐⲚⲀϨϮ ⲈⲢⲞⲒ ⲚⲚⲈϤⲒⲂⲒ ϢⲀ ⲈⲚⲈϨ.
En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.
Maar Ik heb u gezegd, dat gij Mij ook gezien hebt, en gij gelooft niet.
Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft.
39 ⲗ̅ⲑ̅ ⲪⲀⲒ ⲠⲈ ⲪⲞⲨⲰϢ ⲘⲪⲎ ⲈⲦⲀϤⲦⲀⲞⲨⲞⲒ ϨⲒⲚⲀ ⲪⲎ ⲚⲒⲂⲈⲚ ⲈⲦⲀϤⲦⲎⲒϤ ⲚⲎⲒ ⲚⲦⲀϢⲦⲈⲘⲦⲀⲔⲈ ϨⲖⲒ ⲈⲂⲞⲖ ⲚϦⲎⲦⲞⲨ ⲀⲖⲖⲀ ⲚⲦⲀⲦⲞⲨⲚⲞⲤϤ ϦⲈⲚⲠⲒⲈϨⲞⲞⲨ ⲚϦⲀⲈ.
En dit is de wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage.
40 ⲙ̅ ⲪⲀⲒ ⲄⲀⲢ ⲠⲈ ⲪⲞⲨⲰϢ ⲘⲠⲀⲒⲰⲦ ϨⲒⲚⲀ ⲪⲎ ⲚⲒⲂⲈⲚ ⲈⲐⲚⲀⲨ ⲈⲠⲒϢⲎⲢⲒ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲦⲈϤⲚⲀϨϮ ⲈⲢⲞϤ ⲚⲦⲈϤϢⲰⲠⲒ ⲈⲞⲨⲞⲚ ⲚⲦⲀϤ ⲘⲘⲀⲨ ⲚⲞⲨⲰⲚϦ ⲚⲈⲚⲈϨ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲦⲀⲦⲞⲨⲚⲞⲤϤ ϦⲈⲚⲠⲒⲈϨⲞⲞⲨ ⲚϦⲀⲈ. (aiōnios g166)
En dit is de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. (aiōnios g166)
De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het Brood, Dat uit den hemel nedergedaald is.
42 ⲙ̅ⲃ̅ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲀⲨϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ϪⲈ ⲘⲎ ⲪⲀⲒ ⲀⲚ ⲠⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲠϢⲎⲢⲒ ⲚⲒⲰⲤⲎⲪ ⲪⲎ ⲀⲚⲞⲚ ⲈⲦⲈⲚⲤⲰⲞⲨⲚ ⲘⲠⲈϤⲒⲰⲦ ⲚⲈⲘ ⲦⲈϤⲘⲀⲨ ⲠⲰⲤ ϤϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ϮⲚⲞⲨ ϪⲈ ⲈⲦⲀⲒⲒ ⲈⲠⲈⲤⲎⲦ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲪⲈ.
En zij zeiden: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald?
Jezus antwoordde dan, en zeide tot hen: Murmureert niet onder elkander.
44 ⲙ̅ⲇ̅ ⲘⲘⲞⲚ ϢϪⲞⲘ ⲚⲦⲈϨⲖⲒ ⲒϨⲀⲢⲞⲒ ⲀⲢⲈϢⲦⲈⲘ ⲪⲒⲰⲦ ⲈⲦⲀϤⲦⲀⲞⲨⲞⲒ ⲤⲞⲔϤ ϨⲀⲢⲞⲒ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲚⲞⲔ ⲚⲦⲀⲦⲞⲨⲚⲞⲤϤ ϦⲈⲚⲠⲒⲈϨⲞⲞⲨ ⲚϦⲀⲈ.
Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
45 ⲙ̅ⲉ̅ ⲤⲤϦⲎⲞⲨⲦ ϦⲈⲚⲚⲒⲠⲢⲞⲪⲎⲦⲎⲤ ϪⲈ ⲈⲨⲈϢⲰⲠⲒ ⲦⲎⲢⲞⲨ ⲚⲢⲈϤϬⲒⲤⲂⲰ ⲚⲦⲈⲚ ⲪⲚⲞⲨϮ ⲪⲎ ⲚⲒⲂⲈⲚ ⲈⲦⲀϤⲤⲰⲦⲈⲘ ⲚⲦⲈⲚ ⲠⲀⲒⲰⲦ ⲞⲨⲞϨ ⲈⲦⲀϤⲈⲘⲒ ϤⲚⲀⲒ ϨⲀⲢⲞⲒ.
Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij.
Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan Die van God is; Deze heeft den Vader gezien.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. (aiōnios g166)
Ik ben het Brood des levens.
Uw vaders hebben het Manna gegeten in de woestijn, en zij zijn gestorven.
Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve.
51 ⲛ̅ⲁ̅ ⲀⲚⲞⲔ ⲠⲈ ⲠⲒⲰⲒⲔ ⲈⲦⲞⲚϦ ⲪⲎ ⲈⲦⲀϤⲒ ⲈⲠⲈⲤⲎⲦ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲪⲈ ⲪⲎ ⲈⲐⲚⲀⲞⲨⲰⲘ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲠⲀⲒⲰⲒⲔ ⲈϤⲈⲰⲚϦ ϢⲀ ⲈⲚⲈϨ ⲞⲨⲞϨ ⲠⲒⲰⲒⲔ ⲀⲚⲞⲔ ⲈϮⲚⲀⲦⲎⲒϤ ⲦⲀⲤⲀⲢⲜ ⲦⲈ ⲐⲎ ⲈϮⲚⲀⲦⲎⲒⲤ ⲈϨⲢⲎⲒ ⲈϪⲈⲚ ⲠⲰⲚϦ ⲘⲠⲒⲔⲞⲤⲘⲞⲤ. (aiōn g165)
Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. (aiōn g165)
52 ⲛ̅ⲃ̅ ⲚⲀⲨϮ ⲞⲨⲚ ⲠⲈ ⲞⲨⲂⲈ ⲚⲞⲨⲈⲢⲎⲞⲨ ⲚϪⲈⲚⲒⲒⲞⲨⲆⲀⲒ ⲈⲨϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ⲠⲰⲤ ⲞⲨⲞⲚ ϢϪⲞⲘ ⲚⲦⲈⲪⲀⲒ ϮⲚⲦⲈϤⲤⲀⲢⲜ ⲚⲀⲚ ⲈⲐⲢⲈⲚⲞⲨⲞⲘⲤ.
De Joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons deze Zijn vlees te eten geven?
53 ⲛ̅ⲅ̅ ⲠⲈϪⲈ ⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲚⲰⲞⲨ ϪⲈ ⲀⲘⲎⲚ ⲀⲘⲎⲚ ϮϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ⲚⲰⲦⲈⲚ ϪⲈ ⲀⲢⲈⲦⲈⲚϢⲦⲈⲘⲞⲨⲰⲘ ⲚⲦⲤⲀⲢⲜ ⲘⲠϢⲎⲢⲒ ⲘⲪⲢⲰⲘⲒ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲦⲈⲦⲈⲚⲤⲰ ⲘⲠⲈϤⲤⲚⲞϤ ⲘⲘⲞⲚⲦⲈⲦⲈⲚ ⲰⲚϦ ⲘⲘⲀⲨ ⲚϦⲢⲎⲒ ϦⲈⲚⲐⲎⲚⲞⲨ.
Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vlees des Zoons des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven.
54 ⲛ̅ⲇ̅ ⲪⲎ ⲈⲐⲞⲨⲰⲘ ⲚⲦⲀⲤⲀⲢⲜ ⲞⲨⲞϨ ⲈⲦⲤⲰ ⲘⲠⲀⲤⲚⲞϤ ⲞⲨⲞⲚ ⲚⲦⲀϤ ⲘⲘⲀⲨ ⲚⲞⲨⲰⲚϦ ⲚⲈⲚⲈϨ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲚⲞⲔ ϮⲚⲀⲦⲞⲨⲚⲞⲤϤ ϦⲈⲚⲠⲒⲈϨⲞⲞⲨ ⲚϦⲀⲈ. (aiōnios g166)
Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. (aiōnios g166)
Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank.
Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem.
57 ⲛ̅ⲍ̅ ⲘⲪⲢⲎϮ ⲈⲦⲀϤⲦⲀⲞⲨⲞⲒ ⲚϪⲈⲠⲀⲒⲰⲦ ⲪⲎ ⲈⲦⲞⲚϦ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲚⲞⲔ ϨⲰ ϮⲰⲚϦ ⲈⲐⲂⲈ ⲪⲒⲰⲦ ⲞⲨⲞϨ ⲪⲎ ⲈⲐⲞⲨⲰⲘ ⲘⲘⲞⲒ ⲈϤⲈⲰⲚϦ ϨⲰϤ ⲈⲐⲂⲎⲦ.
Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik leve door den Vader; alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij.
58 ⲛ̅ⲏ̅ ⲪⲀⲒ ⲠⲈ ⲠⲒⲰⲒⲔ ⲈⲦⲀϤⲒ ⲈⲠⲈⲤⲎⲦ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲦⲪⲈ ⲘⲪⲢⲎϮ ⲀⲚ ⲚⲚⲒⲒⲞϮ ⲈⲦⲀⲨⲞⲨⲰⲘ ⲞⲨⲞϨ ⲀⲨⲘⲞⲨ ⲪⲎ ⲈⲐⲚⲀⲞⲨⲰⲘ ⲘⲠⲀⲒⲰⲒⲔ ⲈϤⲈⲰⲚϦ ϢⲀ ⲈⲚⲈϨ. (aiōn g165)
Dit is het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het Manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven. (aiōn g165)
Deze dingen zeide Hij in de synagoge, lerende te Kapernaum.
60 ⲝ̅ ϨⲀⲚⲘⲎϢ ⲞⲨⲚ ⲈⲦⲀⲨⲤⲰⲦⲈⲘ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲚⲈϤⲘⲀⲐⲎⲦⲎⲤ ⲠⲈϪⲰⲞⲨ ϪⲈ ϤⲚⲀϢⲦ ⲚϪⲈⲠⲀⲒⲤⲀϪⲒ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲒⲘ ⲈⲐⲚⲀϢϪⲈⲘϪⲞⲘ ⲚⲤⲰⲦⲈⲘ ⲈⲢⲞϤ.
Velen dan van Zijn discipelen, dit horende, zeiden: Deze rede is hard; wie kan dezelve horen?
61 ⲝ̅ⲁ̅ ⲈⲦⲀϤⲚⲀⲨ ⲆⲈ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲚϦⲢⲎⲒ ⲚϦⲎ ⲦϤ ϪⲈ ⲤⲈⲬⲢⲈⲘⲢⲈⲘ ⲈⲐⲂⲈⲪⲀⲒ ⲚϪⲈⲚⲈϤⲘⲀⲐⲎ ⲦⲎⲤ ⲠⲈϪⲀϤ ⲚⲰⲞⲨ ϪⲈ ⲪⲀⲒ ⲠⲈⲦⲈⲢⲤⲔⲀⲚⲆⲀⲖⲒⲌⲈⲤⲐⲈ ⲘⲘⲰⲦⲈⲚ.
Jezus nu, wetende bij Zichzelven, dat Zijn discipelen daarover murmureerden, zeide tot hen: Ergert ulieden dit?
Wat zou het dan zijn, zo gij den Zoon des mensen zaagt opvaren, daar Hij te voren was?
De Geest is het, Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.
64 ⲝ̅ⲇ̅ ⲀⲖⲖⲀ ⲞⲨⲞⲚ ϨⲀⲚⲞⲨⲞⲚ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲐⲎⲚⲞⲨ ⲚⲤⲈⲚⲀϨϮ ⲀⲚ ⲚⲀϤⲤⲰⲞⲨⲚ ⲄⲀⲢ ⲒⲤϪⲈⲚ ϨⲎ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ϪⲈ ⲚⲒⲘ ⲚⲈⲚⲎ ⲈⲦⲈⲚⲤⲈⲚⲀϨϮ ⲀⲚ ⲞⲨⲞϨ ϪⲈ ⲚⲒⲘ ⲪⲎ ⲈⲚⲀϤⲚⲀⲦⲎⲒϤ.
Maar er zijn sommigen van ulieden, die niet geloven. Want Jezus wist van den beginne, wie zij waren, die niet geloofden, en wie hij was, die Hem verraden zou.
65 ⲝ̅ⲉ̅ ⲞⲨⲞϨ ⲚⲀϤϪⲰ ⲘⲘⲞⲤ ⲚⲰⲞⲨ ⲠⲈ ϪⲈ ⲈⲐⲂⲈⲪⲀⲒ ⲀⲒϪⲞⲤ ⲚⲰⲦⲈⲚ ϪⲈ ⲘⲘⲞⲚ ϢϪⲞⲘ ⲚⲦⲈϨⲖⲒ ⲒϨⲀⲢⲞⲒ ⲀⲨϢⲦⲈⲘⲦⲎⲒⲤ ⲚⲀϤ ⲈⲂⲞⲖ ϨⲒⲦⲈⲚ ⲪⲒⲰⲦ.
En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader.
Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem.
Jezus dan zeide tot de twaalven: Wilt gijlieden ook niet weggaan?
68 ⲝ̅ⲏ̅ ⲀϤⲈⲢⲞⲨⲰ ⲚⲀϤ ⲚϪⲈⲤⲒⲘⲰⲚ ⲠⲈⲦⲢⲞⲤ ϪⲈ ⲠϬⲞⲒⲤ ⲀⲚⲚⲀϢⲈ ⲚⲀⲚ ϨⲀ ⲚⲒⲘ ϨⲀⲚⲤⲀϪⲒ ⲄⲀⲢ ⲚⲰⲚϦ ⲚⲈⲚⲈϨ ⲈⲦⲈⲚⲦⲀⲔ. (aiōnios g166)
Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. (aiōnios g166)
En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
70 ⲟ̅ ⲀϤⲈⲢⲞⲨⲰ ⲚϪⲈⲒⲎⲤⲞⲨⲤ ⲠⲈϪⲀϤ ϪⲈ ⲘⲎ ⲀⲚⲞⲔ ⲀⲚ ⲀⲒⲤⲈⲦⲠ ⲐⲎⲚⲞⲨ ϦⲀ ⲠⲒⲒⲂ ⲞⲨⲞϨ ⲞⲨⲀⲒ ⲈⲂⲞⲖ ϦⲈⲚⲐⲎⲚⲞⲨ ⲈⲞⲨⲆⲒⲀⲂⲞⲖⲞⲤ ⲠⲈ.
Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? En een uit u is een duivel.
En Hij zeide dit van Judas, Simons zoon, Iskariot; want deze zou Hem verraden, zijnde een van de twaalven.
