< 詩篇 95 >
1 來啊,我們要向耶和華歌唱, 向拯救我們的磐石歡呼!
Komt, laat ons den HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen onzes heils.
Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen.
Want de HEERE is een groot God; ja, een groot Koning boven alle goden;
In Wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne;
Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijn handen hebben het droge geformeerd.
6 來啊,我們要屈身敬拜, 在造我們的耶和華面前跪下。
Komt, laat ons aanbidden en nederbukken; laat ons knielen voor den HEERE, Die ons gemaakt heeft.
7 因為他是我們的上帝; 我們是他草場的羊,是他手下的民。 惟願你們今天聽他的話:
Want Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide, en de schapen Zijner hand. Heden, zo gij Zijn stem hoort,
8 你們不可硬着心,像當日在米利巴, 就是在曠野的瑪撒。
Verhardt uw hart niet, gelijk te Meriba, gelijk ten dage van Massa in de woestijn;
9 那時,你們的祖宗試我探我, 並且觀看我的作為。
Waar Mij uw vaders verzochten, Mij beproefden, ook Mijn werk zagen.
10 四十年之久,我厭煩那世代,說: 這是心裏迷糊的百姓, 竟不曉得我的作為!
Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet.
11 所以,我在怒中起誓,說: 他們斷不可進入我的安息!
Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!