< 詩篇 88 >
1 可拉後裔的詩歌,就是以斯拉人希幔的訓誨詩,交與伶長。調用麻哈拉利暗俄。 耶和華-拯救我的上帝啊, 我晝夜在你面前呼籲。
Een lied; een psalm van de zonen van Kore. Voor muziekbegeleiding; met de fluit. Een klaag- en leerdicht van Heman, den Ezrachiet. Jahweh, mijn God, overdag roep ik om hulp, En schrei des nachts voor uw aanschijn.
Laat mijn gebed voor uw aangezicht dringen; Luister toch naar mijn klagen.
3 因為我心裏滿了患難; 我的性命臨近陰間。 (Sheol )
Want mijn ziel is zat van ellende, Mijn leven het rijk der doden nabij; (Sheol )
Men telt mij bij hen, die ten grave dalen, Ik ben als een man, aan het eind van zijn kracht.
5 我被丟在死人中, 好像被殺的人躺在墳墓裏。 他們是你不再記念的, 與你隔絕了。
Ik ben als de doden verstoten, Als lijken, die in het graf zijn gelegd: Aan wie Gij niet langer meer denkt, En die aan uw hand zijn onttrokken.
Gij hebt mij in de diepe grafkuil gestort, In duisternis en in de schaduw des doods;
7 你的忿怒重壓我身; 你用一切的波浪困住我。 (細拉)
Uw toorn drukt zwaar op mij neer, Al uw golven slaan over mij heen.
8 你把我所認識的隔在遠處, 使我為他們所憎惡; 我被拘困,不得出來。
Gij hebt mijn vrienden van mij vervreemd, En ze van mij laten walgen; Ik zit in de knel, en kan er niet uit,
9 我的眼睛因困苦而乾癟。 耶和華啊,我天天求告你,向你舉手。
Mijn oog versmacht van ellende. De ganse dag, Jahweh, roep ik U aan, En strek mijn handen naar U uit:
10 你豈要行奇事給死人看嗎? 難道陰魂還能起來稱讚你嗎? (細拉)
Of doet Gij aan de doden nog wonderen, Staan de schimmen soms op, om U te loven?
11 豈能在墳墓裏述說你的慈愛嗎? 豈能在滅亡中述說你的信實嗎?
Zal men in het graf van uw goedheid gewagen, Van uw trouw in de afgrond;
12 你的奇事豈能在幽暗裏被知道嗎? 你的公義豈能在忘記之地被知道嗎?
Zal men in de duisternis uw wondermacht kennen, Uw gerechtigheid in het land van vergeten?
13 耶和華啊,我呼求你; 我早晨的禱告要達到你面前。
Daarom, Jahweh, roep ik U aan, Treedt iedere morgen mijn bede U tegen.
Waarom zoudt Gij mij dan verstoten, o Jahweh, En mij uw aanschijn verbergen?
15 我自幼受苦,幾乎死亡; 我受你的驚恐,甚至慌張。
Van jongsaf ben ik in ellende en zorgen gedompeld, Ik ben radeloos onder de last van uw plagen;
Uw gramschap slaat over mij heen, Uw verschrikkingen overstelpen mij.
Als water omringen ze mij iedere dag, En sluiten mij helemaal in;
18 你把我的良朋密友隔在遠處, 使我所認識的人進入黑暗裏。
Gij hebt vrienden en makkers van mij vervreemd, En mijn bekenden door mijn ellende.