< 詩篇 49 >
1 可拉後裔的詩,交與伶長。 萬民哪,你們都當聽這話! 世上一切的居民,
Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Hoort dit, alle gij volken! neemt ter ore, alle inwoners der wereld,
Zowel slechten als aanzienlijken, te zamen rijk en arm!
Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, en de overdenking mijns harten zal vol verstand zijn.
Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgene rede openen op de harp.
5 在患難的日子,奸惡隨我腳跟,四面環繞我, 我何必懼怕?
Waarom zou ik vrezen in kwade dagen, als de ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen?
Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen; en op de veelheid huns rijkdoms roemen;
7 一個也無法贖自己的弟兄, 也不能替他將贖價給上帝,
Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven;
8 叫他長遠活着,不見朽壞; 因為贖他生命的價值極貴, 只可永遠罷休。
(Want de verlossing hunner ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden);
Dat hij ook voortaan geduriglijk zou leven, en de verderving niet zien.
10 他必見智慧人死, 又見愚頑人和畜類人一同滅亡, 將他們的財貨留給別人。
Want hij ziet, dat de wijzen sterven, dat te zamen een dwaas en een onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten.
11 他們心裏思想: 他們的家室必永存, 住宅必留到萬代; 他們以自己的名稱自己的地。
Hun binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen.
12 但人居尊貴中不能長久, 如同死亡的畜類一樣。
De mens nochtans, die in waarde is, blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan.
13 他們行的這道本為自己的愚昧; 但他們以後的人還佩服他們的話語。 (細拉)
Deze hun weg is een dwaasheid van hen; nochtans hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun woorden. (Sela)
14 他們如同羊群派定下陰間; 死亡必作他們的牧者。 到了早晨,正直人必管轄他們; 他們的美容必被陰間所滅,以致無處可存。 (Sheol )
Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk uit zijn woning. (Sheol )
15 只是上帝必救贖我的靈魂脫離陰間的權柄, 因他必收納我。 (細拉) (Sheol )
Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. (Sela) (Sheol )
Vrees niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt;
17 因為,他死的時候甚麼也不能帶去; 他的榮耀不能隨他下去。
Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen.
18 他活着的時候,雖然自誇為有福 (你若利己,人必誇獎你);
Hoewel hij zijn ziel in zijn leven zegent, en zij u loven, omdat gij uzelven goed doet;
Zo zal zij toch komen tot het geslacht harer vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het licht niet zien.
De mens, die in waarde is, en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan.