< 箴言 8 >
Waarachtig, de wijsheid roept, De schranderheid verheft haar stem!
Zij staat langs de weg op de toppen der hoogten, Op het kruispunt der wegen,
Opzij van de poorten, aan de ingang der stad, Waar men de poorten betreedt, predikt zij luid:
Ik roep tot u, mannen, Ik spreek tot de kinderen der mensen:
5 說:愚蒙人哪,你們要會悟靈明; 愚昧人哪,你們當心裏明白。
Leert toch, onnozelen, wat schranderheid is, Verstaat toch, dwazen, wat wijsheid betekent!
6 你們當聽,因我要說極美的話; 我張嘴要論正直的事。
Luistert, want wat ik zeg is zeker, Wat over mijn lippen komt is juist;
Mijn mond spreekt de waarheid, Van leugentaal hebben mijn lippen een afschuw.
Al mijn woorden zijn oprecht, Niet één ervan is misleidend of vals;
Voor wie ze verstaat, zijn ze allen treffend, Voor wie ze wil begrijpen, allen juist.
10 你們當受我的教訓,不受白銀; 寧得知識,勝過黃金。
Neemt liever mijn tucht aan dan zilver, Geeft aan kennis de voorkeur boven het fijnste goud;
11 因為智慧比珍珠更美; 一切可喜愛的都不足與比較。
Want de wijsheid is meer waard dan juwelen, Geen kostbaarheid komt haar nabij!
Ik, wijsheid, ben met overleg vertrouwd, En beschik over weloverwogen kennis;
13 敬畏耶和華在乎恨惡邪惡; 那驕傲、狂妄,並惡道, 以及乖謬的口,都為我所恨惡。
Maar hoogmoed en trots, een slechte levenswandel, En een wispelturige tong zijn een afschuw voor mij.
Ik beschik over raad en beleid, Ik bezit doorzicht en kracht;
Door mij zijn de koningen koning, En bepalen de leiders wat recht is;
16 王子和首領, 世上一切的審判官,都是藉我掌權。
Door mij zijn de vorsten vorst, En zijn alle rechtvaardige rechters in aanzien.
17 愛我的,我也愛他; 懇切尋求我的,必尋得見。
Die mij beminnen heb ik lief, En die mij zoeken, zullen mij vinden.
Ik beschik over rijkdom en aanzien, Over duurzame welvaart en voorspoed;
19 我的果實勝過黃金,強如精金; 我的出產超乎高銀。
Mijn vrucht is meer waard dan het edelste goud, Meer dan het fijnste zilver mijn oogst.
Ik wandel op de weg der gerechtigheid, Midden op de paden van het recht:
Om die mij beminnen, met bezit te verrijken, En hun schatkamers te vullen.
22 在耶和華造化的起頭, 在太初創造萬物之先,就有了我。
Jahweh schiep mij als zijn eerste gewrocht, Als het eerste werk, dat Hij ooit heeft gemaakt;
Van oudsher ben ik gevormd, Van den beginne, vóór de eerste tijden der aarde.
Toen er nog geen oceanen waren. was ik geboren, Toen er nog geen bronnen, rijk aan water, bestonden;
Eer de bergen waren neergelaten, Eer de heuvels ontstonden, werd ik geboren,
26 耶和華還沒有創造大地和田野, 並世上的土質,我已生出。
Eer Hij de aarde had gemaakt en de velden, En alle grondstoffen der wereld.
27 他立高天,我在那裏; 他在淵面的周圍,劃出圓圈。
Toen Hij de hemel welfde, was ik aanwezig, Toen Hij een kring trok rond het vlak van de oceaan;
Toen Hij daarboven de wolken bevestigde, En de bronnen van de oceaan begonnen te stromen;
29 為滄海定出界限,使水不越過他的命令, 立定大地的根基。
Toen Hij de zee haar grenzen stelde, Dat de wateren haar oevers niet zouden overschrijden; Toen Hij de fundamenten der aarde legde:
30 那時,我在他那裏為工師, 日日為他所喜愛, 常常在他面前踴躍,
Was ik bij Hem als een troetelkind, Was ik elke dag zijn vermaak, Dartelde ik heel de tijd onder zijn ogen,
31 踴躍在他為人預備可住之地, 也喜悅住在世人之間。
Spelend op zijn wereldrond, En mij vermakend met de kinderen der mensen.
32 眾子啊,現在要聽從我, 因為謹守我道的,便為有福。
Welnu dan kinderen luistert naar mij; Gelukkig zij, die mijn wegen bewaren;
Hoort naar de lessen, weest wijs, en verwerpt ze niet. En de wacht houden aan de posten van mijn poorten.
34 聽從我、日日在我門口仰望、 在我門框旁邊等候的,那人便為有福。
Gelukkig de mens, die naar mij luistert, Die elke dag aan mijn deuren waken,
35 因為尋得我的,就尋得生命, 也必蒙耶和華的恩惠。
Wie mij vindt, heeft het leven gevonden, En welbehagen verkregen van Jahweh;
36 得罪我的,卻害了自己的性命; 恨惡我的,都喜愛死亡。
Maar wie mij mist, benadeelt zichzelf, En al wie mij haten, beminnen de dood!