< 箴言 5 >
1 我兒,要留心我智慧的話語, 側耳聽我聰明的言詞,
Mijn zoon! merk op mijn wijsheid, neig uw oor tot mijn verstand;
Opdat gij alle bedachtzaamheid behoudt, en uw lippen wetenschap bewaren.
Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.
Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard.
5 她的腳下入死地; 她腳步踏住陰間, (Sheol )
Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. (Sheol )
6 以致她找不着生命平坦的道。 她的路變遷不定, 自己還不知道。
Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt.
Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.
Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;
9 恐怕將你的尊榮給別人, 將你的歲月給殘忍的人;
Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren den wrede;
10 恐怕外人滿得你的力量, 你勞碌得來的,歸入外人的家;
Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;
En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is;
En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad!
13 也不聽從我師傅的話, 又不側耳聽那教訓我的人?
En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars!
Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering!
Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput;
16 你的泉源豈可漲溢在外? 你的河水豈可流在街上?
Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, en de waterbeken op de straten;
Laat ze de uwe alleen zijn, en van geen vreemde met u.
Uw springader zij gezegend; en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd;
19 她如可愛的麀鹿,可喜的母鹿; 願她的胸懷使你時時知足, 她的愛情使你常常戀慕。
Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde.
En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen?
21 因為,人所行的道都在耶和華眼前; 他也修平人一切的路。
Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen.
22 惡人必被自己的罪孽捉住; 他必被自己的罪惡如繩索纏繞。
Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden.
23 他因不受訓誨就必死亡; 又因愚昧過甚,必走差了路。
Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.