< 約伯記 37 >
Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats.
Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, dat uit Zijn mond uitgaat!
Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde.
4 隨後人聽見有雷聲轟轟,大發威嚴, 雷電接連不斷。
Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden.
5 上帝發出奇妙的雷聲; 他行大事,我們不能測透。
God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet.
6 他對雪說:要降在地上; 對大雨和暴雨也是這樣說。
Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot den plasregens des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen.
7 他封住各人的手, 叫所造的萬人都曉得他的作為。
Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks.
En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen.
Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude.
Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden.
Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts.
12 這雲是藉他的指引游行旋轉, 得以在全地面上行他一切所吩咐的,
Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.
Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.
14 約伯啊,你要留心聽, 要站立思想上帝奇妙的作為。
Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods.
15 上帝如何吩咐這些, 如何使雲中的電光照耀,你知道嗎?
Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?
16 雲彩如何浮於空中, 那知識全備者奇妙的作為,你知道嗎?
Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?
17 南風使地寂靜, 你的衣服就如火熱,你知道嗎?
Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden?
18 你豈能與上帝同鋪穹蒼嗎? 這穹蒼堅硬,如同鑄成的鏡子。
Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?
19 我們愚昧不能陳說; 請你指教我們該對他說甚麼話。
Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.
20 人豈可說:我願與他說話? 豈有人自願滅亡嗎?
Zal het Hem verteld worden, als ik zo zou spreken? Denkt iemand dat, gewisselijk, hij zal verslonden worden.
21 現在有雲遮蔽,人不得見穹蒼的光亮; 但風吹過,天又發晴。
En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;
Als van het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit!
23 論到全能者,我們不能測度; 他大有能力,有公平和大義, 必不苦待人。
Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.
24 所以,人敬畏他; 凡自以為心中有智慧的人,他都不顧念。
Daarom vreze Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte aan.