< 約伯記 34 >
Verder antwoordde Elihu, en zeide:
2 你們智慧人要聽我的話; 有知識的人要留心聽我說。
Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.
Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.
Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.
Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen.
6 我雖有理,還算為說謊言的; 我雖無過,受的傷還不能醫治。
Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.
Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;
En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.
Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.
10 所以,你們明理的人要聽我的話。 上帝斷不致行惡; 全能者斷不致作孽。
Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!
11 他必按人所做的報應人, 使各人照所行的得報。
Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.
Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.
Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?
Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;
Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.
16 你若明理,就當聽我的話, 留心聽我言語的聲音。
Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.
17 難道恨惡公平的可以掌權嗎? 那有公義的、有大能的,豈可定他有罪嗎?
Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?
18 他對君王說:你是鄙陋的; 對貴臣說:你是邪惡的。
Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!
19 他待王子不徇情面, 也不看重富足的過於貧窮的, 因為都是他手所造。
Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.
20 在轉眼之間,半夜之中, 他們就死亡。 百姓被震動而去世; 有權力的被奪去非借人手。
In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.
Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.
Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.
Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.
24 他用難測之法打破有能力的人, 設立別人代替他們。
Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.
25 他原知道他們的行為, 使他們在夜間傾倒滅亡。
Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.
Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;
Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;
28 甚至使貧窮人的哀聲達到他那裏; 他也聽了困苦人的哀聲。
Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.
29 他使人安靜,誰能擾亂呢? 他掩面,誰能見他呢? 無論待一國或一人都是如此-
Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?
Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn.
Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven.
32 我所看不明的,求你指教我; 我若作了孽,必不再作?
Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.
33 他施行報應, 豈要隨你的心願、叫你推辭不受嗎? 選定的是你,不是我。 你所知道的只管說吧!
Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.
De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen;
Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.
Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.
37 他在罪上又加悖逆; 在我們中間拍手, 用許多言語輕慢上帝。
Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.