< 約伯記 31 >
Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?
2 從至上的上帝所得之分, 從至高全能者所得之業是甚麼呢?
Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?
Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?
Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?
Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij;
6 我若被公道的天平稱度, 使上帝可以知道我的純正;)
Hij wege mij op, in een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten.
7 我的腳步若偏離正路, 我的心若隨着我的眼目, 若有玷污粘在我手上;
Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;
Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden!
9 我若受迷惑,向婦人起淫念, 在鄰舍的門外蹲伏,
Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;
Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen!
Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad bij de rechters.
12 這本是火焚燒,直到毀滅, 必拔除我所有的家產。
Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.
13 我的僕婢與我爭辯的時候, 我若藐視不聽他們的情節;
Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij;
14 上帝興起,我怎樣行呢? 他察問,我怎樣回答呢?
(Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?
15 造我在腹中的,不也是造他嗎? 將他與我摶在腹中的豈不是一位嗎?
Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?)
16 我若不容貧寒人得其所願, 或叫寡婦眼中失望,
Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;
17 或獨自吃我一點食物, 孤兒沒有與我同吃; (
En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft;
18 從幼年時孤兒與我同長,好像父子一樣; 我從出母腹就扶助 寡婦。)
(Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid; )
Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;
Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;
Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag;
22 情願我的肩頭從缺盆骨脫落, 我的膀臂從羊矢骨折斷。
Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!
23 因上帝降的災禍使我恐懼; 因他的威嚴,我不能妄為。
Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid.
24 我若以黃金為指望, 對精金說:你是我的倚靠;
Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;
Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;
Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande;
En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;
28 這也是審判官當罰的罪孽, 又是我背棄在上的上帝。
Dat ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben.
29 我若見恨我的遭報就歡喜, 見他遭災便高興; (
Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;
(Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).
31 若我帳棚的人未嘗說, 誰不以主人的食物吃飽呢? (
Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden;
32 從來我沒有容客旅在街上住宿, 卻開門迎接行路的人;)
De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg;
33 我若像亞當 遮掩我的過犯, 將罪孽藏在懷中;
Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende!
34 因懼怕大眾, 又因宗族藐視我使我驚恐, 以致閉口無言,杜門不出;
Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.
35 惟願有一位肯聽我! (看哪,在這裏有我所劃的押, 願全能者回答我!)
Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve.
36 願那敵我者所寫的狀詞在我這裏! 我必帶在肩上,又綁在頭上為冠冕。
Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als een kroon.
37 我必向他述說我腳步的數目, 必如君王進到他面前。
Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen.
38 我若奪取田地,這地向我喊冤, 犂溝一同哭泣;
Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;
Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;
40 願這地長蒺藜代替麥子, 長惡草代替大麥。 約伯的話說完了。
Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.