< 約伯記 28 >
Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten.
Het ijzer wordt uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten.
3 人為黑暗定界限, 查究幽暗陰翳的石頭,直到極處,
Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods.
4 在無人居住之處刨開礦穴, 過路的人也想不到他們; 又與人遠離,懸在空中搖來搖去。
Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg.
Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware.
Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud.
De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien.
De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan.
Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om.
In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.
Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht.
Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?
13 智慧的價值無人能知, 在活人之地也無處可尋。
De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.
De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij.
15 智慧非用黃金可得, 也不能平白銀為它的價值。
Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
16 俄斐金和貴重的紅瑪瑙, 並藍寶石,不足與較量;
Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier.
17 黃金和玻璃不足與比較; 精金的器皿不足與兌換。
Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen.
19 古實的紅璧璽不足與比較; 精金也不足與較量。
Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden.
Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?
21 是向一切有生命的眼目隱藏, 向空中的飛鳥掩蔽。
Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen.
Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord.
God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats.
Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen.
Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate;
Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen;
27 那時他看見智慧,而且述說; 他堅定,並且查究。
Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze.
28 他對人說:敬畏主就是智慧; 遠離惡便是聰明。
Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.