< 約伯記 22 >
Weer nam Elifaz van Teman het woord, en sprak:
Handelt de mens soms ten bate van God? Neen, ten eigen bate is men wijs.
3 你為人公義,豈叫全能者喜悅呢? 你行為完全,豈能使他得利呢?
Heeft de Almachtige er voordeel van, als ge vroom zijt, Of profijt, zo ge onberispelijk leeft?
Bestraft Hij u soms om uw godsvrucht, Daagt Hij u daarom voor het gerecht?
Is het niet om uw grote boosheid, Om uw fouten, zonder eind?
6 因你無故強取弟兄的物為當頭, 剝去貧寒人的衣服。
Ja, zonder noodzaak neemt ge pand van uw broeders, En trekt de berooiden de kleren uit;
7 困乏的人,你沒有給他水喝; 飢餓的人,你沒有給他食物。
Den dorstige geeft ge geen water, Den hongerige onthoudt ge zijn brood.
Den man met de vuist moet het land toebehoren, En de gunsteling moet het bewonen;
Maar de weduwen zendt ge zonder iets heen, De armen der wezen slaat ge stuk!
En daarom zijt ge van strikken omringd, Plotseling verbijsterd van schrik;
Is uw licht verduisterd, zodat ge niet ziet, Slaat de stortvloed over u heen!
Woont God niet hoog in de hemel? Zie eens, hoe hoog de sterren staan!
13 你說:上帝知道甚麼? 他豈能看透幽暗施行審判呢?
Maar gij besluit er uit: Wat kan God weten, Of richten door de wolken heen?
Het zwerk is een sluier voor Hem, zodat Hij niet ziet, Hij wandelt rond op het hemelgewelf.
Wilt ge de weg van vroeger bewandelen Die de boosdoeners hebben betreden:
16 他們未到死期,忽然除滅; 根基毀壞,好像被江河沖去。
Die vóór hun tijd zijn weggesleurd, Toen de vloed hun grondvesten wegspoelde?
17 他們向上帝說:離開我們吧! 又說:全能者能把我們怎麼樣呢?
Die tot God durfden zeggen: Weg van ons! Wat kan de Almachtige ons doen?
18 哪知上帝以美物充滿他們的房屋; 但惡人所謀定的離我好遠。
Hij had hun huizen met voorspoed gevuld, En Zich niet met de plannen der bozen bemoeid.
19 義人看見他們的結局就歡喜; 無辜的人嗤笑他們,
De vromen zien het met vreugde, De onschuldige drijft de spot met hen:
20 說:那起來攻擊我們的果然被剪除, 其餘的都被火燒滅。
"Waarachtig, hun have vernield, Hun overvloed door het vuur verteerd!"
Verzoen u met Hem, dan leeft ge in vrede, Dan wordt uw rijkdom weer groot;
22 你當領受他口中的教訓, 將他的言語存在心裏。
Neem de onderrichting aan uit zijn mond, En bewaar zijn woord in uw hart.
23 你若歸向全能者,從你帳棚中遠除不義, 就必得建立。
Wanneer ge vol ootmoed u tot den Almachtige bekeert, De ongerechtigheid uit uw tent verwijdert:
24 要將你的珍寶丟在塵土裏, 將俄斐的黃金丟在溪河石頭之間;
Dan zult ge het goud als stof gaan schatten, Het Ofirgoud als kiezel der beken.
Want de Almachtige zal het fijnste goud voor u zijn, En stapels van zilver;
Dan zult ge u in den Almachtige verlustigen, En uw aanschijn verheffen tot God.
Dan zult ge Hem roepen: Hij zal u verhoren, En ge zult Hem dankoffers brengen;
28 你定意要做何事,必然給你成就; 亮光也必照耀你的路。
Onderneemt ge iets, het komt tot stand, En het licht zal uw wegen bestralen!
29 人使你降卑,你仍可說:必得高升; 謙卑的人,上帝必然拯救。
Want Hij vernedert de trots, Maar redt, wie de ogen neerslaat;
30 人非無辜,上帝且要搭救他; 他因你手中清潔,必蒙拯救。
Hij verlost den onschuldige: Door de reinheid uwer handen wordt ook gij dus verlost!