< 以西結書 25 >
Het woord van Jahweh werd tot mij gericht:
Mensenkind, richt uw gelaat naar de Ammonieten, en profeteer tegen hen.
3 說:你們當聽主耶和華的話。主耶和華如此說:我的聖所被褻瀆,以色列地變荒涼,猶大家被擄掠;那時,你便因這些事說:『阿哈!』
Ge moet tot de Ammonieten zeggen: Luistert naar het woord van Jahweh, den Heer! Dit zegt Jahweh, de Heer: Daar ge ha-ha hebt geroepen over mijn heiligdom, omdat het ontwijd is, en over het land Israël, omdat het verwoest is, en over het huis van Juda, omdat het in ballingschap is gegaan:
4 所以我必將你的地交給東方人為業;他們必在你的地上安營居住,吃你的果子,喝你的奶。
daarom lever Ik u uit aan de Oosterlingen. Die gaan bij u hun tenten opslaan, bij u hun woningen bouwen; zij zullen uw vruchten opeten, zij uw melk drinken.
5 我必使拉巴為駱駝場,使亞捫人的地為羊群躺臥之處,你們就知道我是耶和華。」
Want Rabba maak Ik tot een grasland voor kamelen, en Ammons steden tot een weideplaats voor schapen. Zo zult ge erkennen, dat Ik Jahweh ben!
6 主耶和華如此說:「因你拍手頓足,以滿心的恨惡向以色列地歡喜,
Want dit zegt Jahweh, de Heer: Omdat ge in uw handen hebt geklapt en met uw voeten hebt getrappeld, u met leedvermaak in het hart vrolijk hebt gemaakt over het land Israël,
7 所以我伸手攻擊你,將你交給列國作為擄物。我必從萬民中剪除你,使你從萬國中敗亡。我必除滅你,你就知道我是耶和華。」
daarom strek Ik mijn hand tegen u uit, lever Ik u aan de heidenen over, verdelg Ik u uit de volken, vaag Ik u weg uit de landen, en zal Ik u verwoesten. Zo zult ge erkennen, dat Ik Jahweh ben!
8 主耶和華如此說:「因摩押和西珥人說:『看哪,猶大家與列國無異』,
Dit zegt Jahweh, de Heer! Omdat Moab gezegd heeft: Het volk van Juda is net als andere volken,
9 所以我要破開摩押邊界上的城邑,就是摩押人看為本國之榮耀的伯‧耶西末、巴力‧免、基列亭,
daarom stel Ik Moabs bergkam open, zodat de steden er verdwijnen: Aroër aan zijn grens, Bet-Hajjesjimot de parel des lands, Baäl-Meon en Kirjatáim.
10 好使東方人來攻擊亞捫人。我必將亞捫人之地交給他們為業,使亞捫人在列國中不再被記念。
Ik lever hun land uit aan de Oosterlingen als een toegift bij de Ammonieten, opdat het, met de Ammonieten, vergeten raakt onder de volken.
11 我必向摩押施行審判,他們就知道我是耶和華。」
Ook in Moab ga Ik gericht houden! Zo zullen ze erkennen, dat Ik Jahweh ben!
12 主耶和華如此說:「因為以東報仇雪恨,攻擊猶大家,向他們報仇,大大有罪,
Dit zegt Jahweh, de Heer! Omdat Edom wraakzuchtig heeft gehandeld jegens het huis van Juda, zich zwaar bezondigd en zich op hen heeft gewroken,
13 所以主耶和華如此說:我必伸手攻擊以東,剪除人與牲畜,使以東從提幔起,人必倒在刀下,地要變為荒涼,直到底但。
daarom zegt Jahweh, de Heer: Ik strek mijn hand tegen Edom uit, vaag er mens en dier uit weg, en maak het een puinhoop van Teman tot Dedan; door het zwaard zullen ze vallen.
14 我必藉我民以色列的手報復以東;以色列民必照我的怒氣,按我的忿怒在以東施報,以東人就知道是我施報。這是主耶和華說的。」
Ik zal mijn wraak op Edom in de handen leggen van mijn volk Israël, en dat zal Edom behandelen, zoals mijn woede en mijn toorn dat eisen. Mijn wraak zullen ze ondervinden, zegt Jahweh, de Heer!
15 主耶和華如此說:「因非利士人向猶大人報仇,就是以恨惡的心報仇雪恨,永懷仇恨,要毀滅他們,
Dit zegt Jahweh, de Heer! Omdat de Filistijnen wraakzuchtig hebben gehandeld, en wraak genomen hebben met leedvermaak in het hart om een eeuwenoude vijandschap bot te vieren,
16 所以主耶和華如此說:我必伸手攻擊非利士人,剪除基利提人,滅絕沿海剩下的居民。
daarom zegt Jahweh, de Heer: Ik strek mijn hand tegen de Filistijnen uit, verdelg de Kretenzen, en vaag de rest van het zeestrand weg.
17 我向他們大施報應,發怒斥責他們。我報復他們的時候,他們就知道我是耶和華。」
Met grimmige straffen zal Ik een geweldige wraak op hen nemen. Zo zullen ze erkennen, dat Ik Jahweh ben, als Ik mijn wraak op hen koel!