< 箴言 6 >
Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;
Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds.
3 我儿,你既落在朋友手中, 就当这样行才可救自己: 你要自卑,去恳求你的朋友。
Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.
Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering;
5 要救自己,如鹿脱离猎户的手, 如鸟脱离捕鸟人的手。
Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.
Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs;
Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende,
Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst.
Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?
Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende;
11 你的贫穷就必如强盗速来, 你的缺乏仿佛拿兵器的人来到。
Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man.
Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om;
Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren;
In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in.
15 所以,灾难必忽然临到他身; 他必顷刻败坏,无法可治。
Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.
16 耶和华所恨恶的有六样, 连他心所憎恶的共有七样:
Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel:
17 就是高傲的眼, 撒谎的舌, 流无辜人血的手,
Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten;
Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;
Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.
20 我儿,要谨守你父亲的诫命; 不可离弃你母亲的法则,
Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet.
Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.
22 你行走,它必引导你; 你躺卧,它必保守你; 你睡醒,它必与你谈论。
Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.
23 因为诫命是灯,法则是光, 训诲的责备是生命的道,
Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;
Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.
25 你心中不要恋慕她的美色, 也不要被她眼皮勾引。
Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.
26 因为,妓女能使人只剩一块饼; 淫妇猎取人宝贵的生命。
Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.
Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden?
Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?
29 亲近邻舍之妻的,也是如此; 凡挨近她的,不免受罚。
Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.
Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
31 若被找着,他必赔还七倍, 必将家中所有的尽都偿还。
En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.
32 与妇人行淫的,便是无知; 行这事的,必丧掉生命。
Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;
Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden.
34 因为人的嫉恨成了烈怒, 报仇的时候决不留情。
Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen.
35 什么赎价,他都不顾; 你虽送许多礼物,他也不肯干休。
Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.