< 箴言 2 >
Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt;
Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt;
Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid;
4 寻找它,如寻找银子, 搜求它,如搜求隐藏的珍宝,
Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten;
Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden.
6 因为,耶和华赐人智慧; 知识和聪明都由他口而出。
Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand.
7 他给正直人存留真智慧, 给行为纯正的人作盾牌,
Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen;
Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren.
Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad.
Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn;
Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden;
Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;
Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis;
Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden;
Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen;
16 智慧要救你脱离淫妇, 就是那油嘴滑舌的外女。
Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;
Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet;
Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen.
19 凡到她那里去的,不得转回, 也得不着生命的路。
Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen;
Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen.
Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven;
Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.