< 民数记 34 >
2 “你吩咐以色列人说:你们到了迦南地,就是归你们为业的迦南四境之地,
Beveel de Israëlieten, en zeg hun: Wanneer ge in het land Kanaän komt, dan zullen dit de grenzen zijn van het land Kanaän, dat uw erfdeel is.
3 南角要从寻的旷野,贴着以东的边界;南界要从盐海东头起,
De zuidgrens zal lopen van de woestijn Sin langs Edom, en in het oosten beginnen bij het einde van de Zoutzee.
4 绕到亚克拉滨坡的南边,接连到寻,直通到加低斯·巴尼亚的南边,又通到哈萨·亚达,接连到押们,
Dan zal de grens zich ten zuiden bij de pas van Akrabbim ombuigen, doorlopen tot Sin, en Kadesj-Barnéa zal haar meest zuidelijke punt vormen. Vandaar zal zij zich uitstrekken tot Chasar-Addar en doorlopen tot Asmon.
Van Asmon zal de grens ombuigen naar de beek van Egypte, en haar eindpunt zal de zee zijn.
Wat nu de westgrens betreft, zo dient de Grote Zee tegelijk als grens; die vormt uw westgrens.
Dit zal voor u de noordelijke grens zijn: Van de Grote Zee af moet ge de grenslijn trekken naar de berg Hor,
en van de berg Hor ze doortrekken tot bij Chamat, met Sedad als haar uiterste punt.
9 又通到西斐 ,直到哈萨·以难。这要作你们的北界。
Vandaar zal de grens doorlopen naar Zifron met Chasar-Enan als eindpunt. Dit zal uw noordgrens zijn.
Uw oostgrens zult ge trekken van Chasar-Enan naar Sjefam.
11 这界要从示番下到亚延东边的利比拉,又要达到基尼烈湖的东边。
Van Sjefam zal de grens afdalen naar Ribla, ten oosten van Ain, en verder uitlopen op de bergrug ten oosten van het meer van Gennezaret.
12 这界要下到约旦河,通到盐海为止。这四围的边界以内,要作你们的地。”
Dan daalt de grens af naar de Jordaan, en loopt uit op de Zoutzee. Dit zal uw land zijn met zijn grenzen rondom.
13 摩西吩咐以色列人说:“这地就是耶和华吩咐拈阄给九个半支派承受为业的;
Moses beval de Israëlieten, en zeide: Dit is het land, dat gij door loting moet verdelen, daar Jahweh bevolen heeft, het aan de negen en halve stam te geven.
14 因为吕便支派和迦得支派按着宗族受了产业,玛拿西半个支派也受了产业。
Want de families van de stam der Rubenieten en Gadieten en die van de halve stam van Manasse hebben hun erfdeel al ontvangen.
15 这两个半支派已经在耶利哥对面、约旦河东、向日出之地受了产业。”
De twee en een halve stam hebben hun aandeel ontvangen aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho, dus aan de oostkant.
En Jahweh sprak tot Moses:
17 “要给你们分地为业之人的名字是祭司以利亚撒和嫩的儿子约书亚。
De volgende mannen moeten het land onder u verdelen: De priester Elazar en Josuë, de zoon van Noen;
verder moet gij uit iedere stam één stamhoofd nemen, om het land te verdelen.
Dit zijn de namen van die mannen: Van de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefoenne;
van de stam der Simeonieten Sjemoeël, de zoon van Ammihoed;
van de stam Benjamin Elidad, de zoon van Kislon;
van de stam der Danieten het stamhoofd Boekki, de zoon van Jogli;
23 约瑟的子孙玛拿西支派有一个首领,以弗的儿子汉聂。
van de zonen van Josef, van de stam der Manassieten het stamhoofd Channiël, de zoon van Efod,
en van de stam der Efraïmieten het stamhoofd Kemoeël, de zoon van Sjiftan;
van de stam der Zabulonieten het stamhoofd Elisafan, de zoon van Parnak;
van de stam der Issakarieten het stamhoofd Paltiël, de zoon van Azzan;
van de stam der Aserieten het stamhoofd Achihoed, de zoon van Sjelomi;
28 拿弗他利支派有一个首领,亚米忽的儿子比大黑。”
van de stam der Neftalieten het stamhoofd Pedaël, de zoon van Ammihoed.
29 这些人就是耶和华所吩咐、在迦南地把产业分给以色列人的。
Aan hen gaf Jahweh bevel het land Kanaän onder de kinderen Israëls te verdelen.