< 马太福音 5 >
1 耶稣看见这许多的人,就上了山,既已坐下,门徒到他跟前来,
Toen Jezus nu de scharen zag, klom Hij op een berg, en als Hij gezeten was, kwamen zijn discipelen tot Hem.
En Hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende:
Zalig de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen.
Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde bezitten.
Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.
Zalig die honger en dorst hebben naar de rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.
Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.
9 使人和睦的人有福了! 因为他们必称为 神的儿子。
Zalig de vredelievenden, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.
Zalig de vervolgden om de rechtvaardigheid, want hunner is het koninkrijk der hemelen.
11 “人若因我辱骂你们,逼迫你们,捏造各样坏话毁谤你们,你们就有福了!
Zalig zijt gij als men u smaadt en vervolgt en al liegende allerlei kwaad tegen u spreekt om Mijnentwil.
12 应当欢喜快乐,因为你们在天上的赏赐是大的。在你们以前的先知,人也是这样逼迫他们。”
Verheugt u en zijt blijde, want uw loon in de hemelen is groot; want evenzoo heeft men de profeten vervolgd die vóór u zijn geweest.
13 “你们是世上的盐。盐若失了味,怎能叫它再咸呢?以后无用,不过丢在外面,被人践踏了。
Het zout der aarde zijt gij; als het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het dan gezouten worden? Tot niets anders deugt het dan meer, dan om buiten geworpen en door de menschen vertrapt te worden.
Het licht der wereld zijt gij; een stad, boven op een berg gelegen, kan niet verborgen zijn.
15 人点灯,不放在斗底下,是放在灯台上,就照亮一家的人。
Ook steekt men geen lamp aan om die onder een korenvat te zetten, maar op een kandelaar, en dan geeft zij licht aan allen die in huis zijn.
16 你们的光也当这样照在人前,叫他们看见你们的好行为,便将荣耀归给你们在天上的父。”
Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, opdat zij uw goede werken mogen zien en uw Vader die in de hemelen is, de glorie geven.
17 “莫想我来要废掉律法和先知。我来不是要废掉,乃是要成全。
Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten krachteloos te maken; Ik ben niet gekomen om ze van kracht te berooven, maar om ze te vervullen.
18 我实在告诉你们,就是到天地都废去了,律法的一点一画也不能废去,都要成全。
Want voorwaar Ik zeg u: totdat de hemel en de aarde zullen voorbijgegaan zijn, zal er niet één letter of stipken van de wet voorbijgaan, totdat alles geschied is.
19 所以,无论何人废掉这诫命中最小的一条,又教训人这样做,他在天国要称为最小的。但无论何人遵行这诫命,又教训人遵行,他在天国要称为大的。
Wie dan een van de minste geboden krachteloos maakt en de menschen alzoo leert, die zal de minste worden genaamd in het koninkrijk der hemelen; maar wie ze zal houden en leeren, die zal groot genaamd worden in het koninkrijk der hemelen.
20 我告诉你们,你们的义若不胜于文士和法利赛人的义,断不能进天国。”
Want Ik zeg u, wanneer uw rechtvaardigheid niet overvloediger is dan die der schriftgeleerden en der fariseërs, dat gij het koninkrijk der hemelen niet zult binnengaan.
21 “你们听见有吩咐古人的话,说:‘不可杀人’;又说:‘凡杀人的难免受审判。’
Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan, en: Wie doodslaat is schuldig voor het gericht.
22 只是我告诉你们,凡向弟兄动怒的,难免受审断;凡骂弟兄是拉加的,难免公会的审断;凡骂弟兄是魔利的,难免地狱的火。 (Geenna )
Maar Ik zeg u dat een ieder die ten onrechte toornig is op zijn broeder, schuldig zal zijn voor het gericht; maar wie zegt tot zijn broeder: Raka! die zal schuldig zijn voor den Raad; en wie zegt: Gij dwaas! die zal schuldig zijn tot het helsche vuur. (Geenna )
23 所以,你在祭坛上献礼物的时候,若想起弟兄向你怀怨,
Wanneer gij dan uw gave brengt op den altaar en gij u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft,
24 就把礼物留在坛前,先去同弟兄和好,然后来献礼物。
laat dan uw gave daar vóór den altaar, en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave.
25 你同告你的对头还在路上,就赶紧与他和息,恐怕他把你送给审判官,审判官交付衙役,你就下在监里了。
Zijt terstond welgezind jegens uw tegenpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt, opdat de tegenpartij u niet overlevere aan den rechter, en de rechter aan den dienaar, en gij in de gevangenis wordt geworpen.
26 我实在告诉你,若有一文钱没有还清,你断不能从那里出来。”
Voorwaar Ik zeg u, dat gij geenszins daaruit zult komen, vóórdat gij den laatsten penning zult betaald hebben.
Gij hebt gehoord dat gezegd is: Gij zult geen overspel doen.
28 只是我告诉你们,凡看见妇女就动淫念的,这人心里已经与她犯奸淫了。
Maar lk zeg u dat al wie een vrouw aanziet om haar te begeeren, reeds overspel in zijn hart met haar heeft gedaan.
29 若是你的右眼叫你跌倒,就剜出来丢掉,宁可失去百体中的一体,不叫全身丢在地狱里。 (Geenna )
En indien uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u weg; want het is beter voor u dat één uwer leden verderft, dan dat geheel uw lichaam in de hel zou geworpen worden. (Geenna )
30 若是右手叫你跌倒,就砍下来丢掉,宁可失去百体中的一体,不叫全身下入地狱。” (Geenna )
En indien uw rechterhand u ergert, snijd ze af en werp ze van u weg; want het is beter voor u dat één uwer leden verderft, dan dat geheel uw lichaam naar de hel zou gaan. (Geenna )
Er is ook gezegd: Wie zijn vrouw verlaat, die geve haar een scheidbrief.
32 只是我告诉你们,凡休妻的,若不是为淫乱的缘故,就是叫她作淫妇了;人若娶这被休的妇人,也是犯奸淫了。”
Maar Ik zeg u dat al wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en wie de verlatene trouwt, die doet overspel.
33 “你们又听见有吩咐古人的话,说:‘不可背誓,所起的誓总要向主谨守。’
Wederom hebt gij gehoord dat er tot de ouden gezegd is: Gij zult geen valschen eed doen, maar gij zult den Heere uw eeden volbrengen.
34 只是我告诉你们,什么誓都不可起。不可指着天起誓,因为天是 神的座位;
Maar Ik zeg u: Zweert in ‘t geheel niet; noch bij den hemel, want die is Gods troon;
35 不可指着地起誓,因为地是他的脚凳;也不可指着耶路撒冷起誓,因为耶路撒冷是大君的京城;
noch bij de aarde, want deze is de voetbank zijner voeten; noch bij Jerusalem, want het is de stad van den grooten Koning;
36 又不可指着你的头起誓,因为你不能使一根头发变黑变白了。
ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, want gij kunt niet één haar wit of zwart maken.
37 你们的话,是,就说是;不是,就说不是;若再多说就是出于那恶者。”
Uw woord: Ja, zij ja; uw neen, zij neen; want wat, daarboven is, dat is uit den booze.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: oog om oog en tand om tand.
39 只是我告诉你们,不要与恶人作对。有人打你的右脸,连左脸也转过来由他打;
Maar Ik zeg u dat gij den kwade niet moogt wederstaan, maar aan al wie u op de rechterwang slaat, moet gij de andere toekeeren;
40 有人想要告你,要拿你的里衣,连外衣也由他拿去;
en aan hem die met u voor het gericht wil gaan en uw kleed nemen, moet gij ook uw mantel laten;
en die u dwingt voor één mijl, ga met hem twee mijlen.
42 有求你的,就给他;有向你借贷的,不可推辞。”
Geef aan wie van u vraagt, en wend u niet af van hem die van u wil leenen.
43 “你们听见有话说:‘当爱你的邻舍,恨你的仇敌。’
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten.
44 只是我告诉你们,要爱你们的仇敌,为那逼迫你们的祷告。
Maar Ik zeg ulieden: Hebt uw vijanden lief; zegent ze die u vervloeken; doet wel aan hen die u haten, en bidt voor hen die u smadelijk behandelen en u vervolgen,
45 这样就可以作你们天父的儿子;因为他叫日头照好人,也照歹人;降雨给义人,也给不义的人。
opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want die doet zijn zon opgaan over boozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrecht vaardigen.
46 你们若单爱那爱你们的人,有什么赏赐呢?就是税吏不也是这样行吗?
Want als gij liefhebt die u liefhebben, welk loon hebt gij? Doen ook niet de tollenaars alzoo?
47 你们若单请你弟兄的安,比人有什么长处呢?就是外邦人不也是这样行吗?
En als gij uw broeders alleen groet, wat doet gij dan boven anderen? Doen ook niet de heidenen alzoo?
Daarom weest gijlieden volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is.