< 詩篇 9 >
1 【天主除暴安良】 達味詩歌,交與樂官。調寄「木特拉本」。 上主,我全心讚頌你,宣揚你的一切奇偉;
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Muth-Labben. Ik zal den HEERE loven met mijn ganse hart; ik zal al Uw wonderen vertellen.
In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste!
Omdat mijn vijanden achterwaarts gekeerd, gevallen en vergaan zijn van Uw aangezicht.
Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid.
5 你摧毀了異民,殲滅惡徒,你把他們的名字永遠消除。
Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos.
6 敵人現已覆滅,永遠沉淪,你蕩平的城邑,全不留名。
O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.
Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.
En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid.
10 凡認識你名號的人,必仰望你,上主,尋覓你的人,你必不擯棄。
En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
11 你們該歌頌上主,祂住在熙雍,在萬民中宣揚祂的一切化工:
Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.
12 上主追討血債,常懷念悲苦的人民,上主絕不會忘掉他慘痛的呼聲。
Want Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt derzelve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet.
13 上主,求你憐憫我,垂視我仇加於我的苦辱,拯救我脫離死亡的門戶,
Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods;
14 好使我在熙雍女子門口,宣揚你的美譽,欣享你的助祐。
Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der dochter van Sion vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil.
15 異民都落於自己挖掘的深坑,他們的腳都掉入自設的陷阱。
De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden.
16 上主自顯於世,行了審判,惡人被自設的羅網所陷。
De HEERE is bekend geworden; Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen! (Higgajon, Sela)
17 願一般忘卻天主的異族,願一般惡人都歸於陰府! (Sheol )
De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen. (Sheol )
18 困苦的人絕不會被遺忘,窮人的依靠永不會喪亡。
Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn.
19 上主,起來,莫讓世人獲勝,願異民盡都在你前受審!
Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden.
O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij mensen zijn. (Sela)