< 詩篇 56 >
1 達味金詩,交與樂官。 天主,求你憐憫我,因為人要謀害我,時時處處有人欺壓我。
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
4 我全心倚賴天主,並歌頌祂的許諾;我決不怕血肉的人,對我要做什麼。
In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?
Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
6 他們群集埋伏,窺伺我的行徑,他們等待時機,謀圖我的性命。
Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
7 天主,求你審判他們的罪行;求你在盛怒中將異民敉平。
Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!
8 我多次流離失所,你都知悉,我的眼淚聚在你皮囊裏;豈不是也寫在你的書卷內?
Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?
9 我幾時呼號你,我的仇敵便退卻,從此我也全知道,天主常扶助我。
Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.
Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
12 天主,我必遵守向你所許的願,我必要向你償還頌謝的祭獻。
O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden;
13 因為你救我脫離死亡,使我的腳免於跌仆,使我能在活人的光明中,在天主的面前行走。
Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?