< 詩篇 50 >
1 上主,全能者天主,出令傳召下土,由太陽的出處直到太陽的落處。
Een psalm van Asaf. De God der goden, Jahweh, spreekt en roept tot de aarde Van de opgang tot de ondergang der zon!
Van Sion, de kroon der schoonheid, straalt God zijn heerlijkheid uit:
3 我們的天主來臨,絕不會默默無聲;吞噬的烈火在祂前面開道,旋轉的風暴在祂的四周怒號。
Hij komt, onze God, en zwijgt niet meer! Verterend vuur gaat voor Hem uit, De stormwind woedt om Hem heen!
Hij nodigt de hemelen uit, daarboven, En de aarde, om zijn volk te richten:
5 你們應當給我聚集起虔敬我的人,就是那以犧牲與我訂立盟約的人。
"Brengt Mij mijn getrouwen bijeen, Die door offers het Verbond met Mij sloten!"
En de hemelen verkondigen zijn gerechtigheid; Want God begint het gericht.
7 請聽,我的子民,我要發出言語;以色列,我向你警戒告訴,我是天主,我是你的天主。
Hoor, mijn volk, en laat Mij spreken; Het u betuigen, Israël: Ik Jahweh, uw God:
8 我並不因你的祭獻而責備你,因為我面前常有你的全燔祭。
Niet om uw offers spreek Ik u vrij, Of om uw brandoffers, Mij zonder ophouden gebracht.
9 我無須從你的家裏將牛犢攫取,也無須由你的圈裏把羊捉捕;
Neen, Ik heb den stier uit uw stallen niet nodig, En geen bokken uit uw kooien.
10 因為,森林裏的種種生物,全歸於我,山陵上的千萬走獸,都屬於我;
Want Mij behoren alle dieren in het woud, Het vee en het wild op de bergen;
11 天空中的一切飛鳥,我都認識,田野間的所有動物,我全知悉。
Ik ken alle vogels in de lucht, Van Mij is wat zich beweegt op het veld.
12 如果我饑餓,我不必向你告訴,因宇宙和其中一切盡屬我有。
Had Ik honger, Ik behoefde het ú niet te zeggen, Want Mij behoort de aarde met wat ze bevat.
Of zou Ik soms stierenvlees eten, En bokkenbloed drinken?
14 為此你該向天主奉獻頌謝祭,你又該向至高者還你的願誓。
Neen, breng als uw offer een loflied aan God, Onderhoud uw geloften, den Allerhoogste gebracht,
15 並在困厄的時日,呼號我,我必拯救你,你要光榮我。
En roep Mij aan in tijden van nood: Dan zal Ik u redden, en gij zult Mij eren.
16 天主卻對惡人說:你怎麼膽敢傳述我的誡命,你的口怎敢朗頌我的法令?
Hoe waagt gij het, over mijn geboden te spreken, En uw mond vol te hebben van mijn Verbond,
Terwijl gij toch de tucht veracht, En mijn woord in de wind slaat?
18 你遇見了盜賊,便與他同僚,與犯姦淫的人,就同流合夥;
Ziet gij een dief, gij loopt terstond met hem mee, En met echtbrekers gaat gij vriendschappelijk om.
Uw mond vloeit over van boosheid, En uw tong weeft bedrog;
Gij spreekt schande over uw broeder, En werpt smaad op den zoon van uw moeder.
21 你既作了這些,我豈能緘口不言?難道你竟以為我真能與你一般¡H我要責斥你,將一切放在你眼前。
Dit hebt gij gedaan; en omdat Ik bleef zwijgen, Dacht gij nog: Ik ben niet beter dan gij. Daarom waarschuw Ik u, En breng het u onder het oog.
22 忘記天主的人們!你們要徹底覺悟,免得我撕裂你們時,沒有人來搶救。
Godvergetenen, neemt het ter harte; Anders verscheur Ik u, en er is niemand, die u zal redden!
23 奉獻頌謝祭的人就是給我奉獻光榮讚頌,行為正直的人我要使他享見天主的救恩。
Wie een loflied offert, eert Mij waarachtig, En wie deugdzaam leeft, hem toon Ik Gods heil!