< 詩篇 139 >
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. HEERE! Gij doorgrondt en kent mij.
2 我一舉一動,您全然認清我,您由遠處已明徹我的心思。
Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijn gedachten.
3 我或行走或躺臥,您已先知,我的一切行動,您都熟悉。
Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij zijt al mijn wegen gewend.
Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, Heere! Gij weet het alles.
Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand op mij.
De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet bij.
7 我往何處,才能脫離您的神能?我去那裏,才能逃避您的面容?
Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?
8 我若上升於高天,您已在那裏,我若下降於陰府,您也在那裏。 (Sheol )
Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. (Sheol )
Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;
10 您的雙手仍在那裏引導著我,您的聖手還在那裏扶持著我。
Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.
11 我若說:願黑暗把我籠罩,光明變成黑暗將我圍包;
Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.
12 黑暗與黑夜對您並不矇矓,黑夜與白晝對您一樣光明。
Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.
13 您造成了我的五臟和六腑,您在我成胎之中締結了我。
Want Gij bezit mijn nieren; Gij hebt mij in mijner moeders buik bedekt.
14 上主,我讚美您,因我被造驚奇神奧;您的工作千奇萬妙!我的生命,您全知曉。
Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel.
15 我何時在暗中構形,我何時在母胎造成,我的骨骸您全知情,
Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben, in de nederste delen der aarde.
16 我尚在母胎,您已親眼看見,世人的歲月尚未來到以前,都已全部記錄在冊表,都已全由您預先定好。
Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.
17 天主,您的策略,對我何其深奧!您策略的總數又是何其繁浩!
Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen!
18 我若去計數,而它們多於沙粒;設若數到底,我仍同您在一起。
Zoude ik ze tellen? Harer is meer, dan des zands; word ik wakker, zo ben ik nog bij U.
19 天主,恨不得您能殺掉惡人,叫流人血的兇遠離我身!
O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij!
20 他們無法無天地褻瀆您,他們不忠不義地攻擊您。
Die van U schandelijk spreken, en Uw vijanden ijdellijk verheffen.
21 上主,憎恨您的人,我怎能不痛惡?上主,背叛您的人,我怎能不厭惡?
Zou ik niet haten, HEERE! die U haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan?
Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij.
23 天主,求您檢察我,洞知我的心曲;天主,求您考驗我,明悉我的思慮。
Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten.
24 求您察看我,我是否走入岐途,求您引導我邁向上永生的道路。
En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.