< 詩篇 124 >
Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israel,
Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden;
Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak.
Toen zouden ons de wateren overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn.
Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn.
6 讚美上主,他沒有將我們拋出,使我們做成他爪牙的獵物;
De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof.
7 我們像掙脫獵人羅網的小鳥,羅網扯破了,我們自然逃掉。
Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen.
8 我們的救助是仰賴上主的名,上天和下地都是由他所造成。
Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft.