< 詩篇 12 >
1 【求免於是非】 達味詩歌,交與樂官,八度低音。 主,求你拯救,因為熱心者已缺少,忠誠的人在人間也已絕跡不見了。
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen.
Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
3 願上主將一切欺詐的口唇除去。把大言不慚的舌頭剪除!
De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong;
4 他們揚言說:「我們以口以舌取勝;有口有唇護衛我們,誰能作我們的主人?」
Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?
5 「為了貧苦者的委屈,為了窮困者的歎息,我要立刻站起──上主說:將渴望救援的人救起。
Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast.
6 上主的聖言是真誠的聖言,如同純銀經過七次的鍛鍊。
De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.
Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid.
De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden.