< 箴言 1 >
De spreuken van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel,
Om wijsheid en tucht te weten; om te verstaan redenen des verstands;
Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid, en recht, en billijkheden;
Om den slechten kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap en bedachtzaamheid.
5 使智慧者聽了,增加學識;使明達人聽了,汲取智謀,
Die wijs is, zal horen, en zal in lere toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen.
6 好能明瞭箴言和譬喻,明瞭智者的言論和他們的隱語。
Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen.
7 敬畏上主是智慧的肇基;只有愚昧人蔑視智慧和規律。
De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht.
8 我兒,你應聽你父親的教訓,不要拒絕你母親的指教,
Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet;
Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals.
Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet;
11 如果他們說:「來跟我們去暗算某人,無故地陷害無辜。
Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak;
12 我們要像陰府一樣活活地吞下他們,把他們整個吞下去,有如墮入深坑裏的人; (Sheol )
Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen; (Sheol )
13 這樣,我們必獲得各種珍寶,以贓物充滿我們的房屋。
Alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen.
Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen een buidel hebben.
15 我兒,你不要與他們同流合污,該使你的腳遠離他們的道路,
Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad.
Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.
Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte;
En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen.
19 這就是謀財害命者的末路:他必要送掉自己的性命。
Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.
De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten; Zij verheft haar stem op de straten.
Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;
22 無知的人,你們喜愛無知;輕狂的人,你們樂意輕狂;愚昧的人,你們憎恨知識,要到何時呢﹖
Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?
23 你們應回心聽我的勸告。看,我要向你們傾吐我的心意,使你們瞭解我的言詞。
Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.
24 但是,我呼喚了,你們竟予以拒絕;我伸出了手,誰也沒有理會。
Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte;
En gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt;
26 因此,你們遭遇不幸時,我也付之一笑;災難臨到你們身上時,我也一笑置之。
Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt.
27 當災難如暴風似的襲擊你們,禍害如旋風似的捲去你們,困苦憂患來侵襲你們時,我也置之不顧。
Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer u benauwdheid en angst overkomt;
28 那時,他們呼求我,我必不答應:他們尋找我,必尋不著我;
Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden;
Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren.
Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad;
Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.
32 的確,無知者的執迷不悟殺害了自己;愚昧人的漠不關心斷送了自己。
Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven.
33 但是,那聽從我的,必得安居,不怕災禍,安享太平。
Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads.