< 箴言 30 >
1 瑪薩人雅刻之子阿古爾的格言,即他給依提耳、給依提耳和烏加耳的斷語:
De woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man spreekt tot Ithiel, tot Ithiel en Uchal.
Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand; en ik heb geen mensenverstand;
En ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend.
4 誰曾上升過天而又降下﹖誰能將風收集在手中﹖誰能將水聚集在大衣內﹖誰為這大地立定了邊界﹖他叫什麼名字﹖其子姓甚名誰﹖你知道嗎﹖
Wie is ten hemel opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der aarde gesteld? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet?
5 天主的每一句話,都是經火精煉的;凡托庇於他的人,他必要作其護盾。
Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen, die op Hem betrouwen.
6 對他所說的話,不可加添什麼;免得他指責你,證明你在說謊。
Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt.
Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve;
8 令虛偽和欺詐遠離我,貧乏或富裕勿賜與我,只供予我必需的食糧,
Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;
9 免得我吃飽了,背叛你說:「誰是上主﹖」或是過於貧乏,因而行竊,加辱我天主的名。
Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.
10 別在主人前,誹謗他的奴僕,怕他咒罵你,你就不免受罰。
Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, en gij schuldig wordt.
Daar is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent;
Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is;
Een geslacht, welks ogen hoog zijn, en welks oogleden verheven zijn;
14 有一種人,牙如利劍,齒如快刀,地上弱小,人間貧民,吞食一空。
Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.
15 水蛭有兩個女兒,常說「給我! 給我! 」不知足的東西,共有三樣,總不說「夠了」的,共有四樣:
De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef, geef! Deze drie dingen worden niet verzadigd; ja, vier zeggen niet: Het is genoeg!
16 即陰府、荒胎、總飲不足水的地,和總不說「夠了」的火。 (Sheol )
Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg! (Sheol )
17 誰嘲笑父親,或輕視年老的母親,願他的眼睛,被谷中的烏鴉啄去,為小鷹所食。
Het oog, dat den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten.
18 令我稱奇的事,共有三樣,連我不明瞭的,共有四樣:
Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet:
19 即鷹在天空飛翔的道,蛇在岩石爬行的道,船在海中航行的道,以及男女交合之道。
De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd.
20 淫婦的作風是這樣:她吃了後,抹抹口說:「我並沒有為非作歹。」
Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!
21 使地戰慄的事,共有三樣,連不可容忍的,共有四樣:
Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan:
Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;
Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.
Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien.
De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.
De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen.
De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.
De spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen.
29 舉止昂然之物,共有三樣,連威儀赫赫的,共有四樣:
Deze drie maken een goeden tred; ja, vier zijn er, die een goeden gang maken;
De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren;
31 獨步雞群中的雄雞,開頭領隊的公山羊,和檢閱人民的君王。
Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.
32 你一時糊塗,高舉了自己,當你反省時,應以手掩口;
Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!
33 因為攪動乳汁,可出奶油;用力扭鼻,可流鮮血;激起憤怒,必生爭端。
Want de drukking der melk brengt boter voort, en de drukking van den neus brengt bloed voort, en de drukking des toorns brengt twist voort.