< 箴言 2 >
Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt;
Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt;
Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid;
Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten;
5 你必能領悟什麼是敬畏上主,也能明白什麼是認識天主。
Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden.
6 因為,恩賜智慧的是上主,知識和睿智都出自他的口。
Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand.
Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen;
Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren.
9 這樣,你必能明瞭仁義和公平,明瞭正直和一切向善的道路。
Dan zult gij verstaan gerechtigheid, en recht, en billijkheden, en alle goed pad.
Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn;
Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden;
Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;
Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis;
Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden;
Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen;
Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;
17 她離棄了少年時的良友,忘記了她的天主的盟約;
Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet;
Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen.
19 凡行近她的人,沒有一個返回,再不會走上生路。
Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen;
Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen.
21 因為只有正直的人纔能住在地上,只有成全的人方得在那裏居留。
Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven;
22 但是,作惡的人必由地上剷除,違法的人必由其中拔除。
Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.