< 約伯記 9 >
Maar Job antwoordde en zeide:
Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God?
3 人若願意同天主辯論,千個問題中,誰也回答不出一個。
Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.
4 雖心中明智,力量強大,但誰能對抗天主,而保平安﹖
Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad?
Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn;
Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden;
Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren;
Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee;
Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden;
Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
11 他由我身旁經過,我卻沒有看見;他走過去,我仍沒有發覺。
Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken.
12 他若搶奪,誰能阻擋﹖誰能問他說:「你作什麼﹖」
Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?
13 天主一憤怒,決不收回。為虎作倀的,必屈伏在他以下。
God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers.
Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen Hem?
15 縱然有理,也不敢回答,唯有哀求我的判官開恩。
Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden.
16 我向他呼求,縱然他答應我,我仍不相信他會聽我的呼聲。
Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft.
Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak.
Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden.
Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden?
20 我雖自以為正義,他的口卻判定我有罪;我雖自覺無辜,他卻證明我有偏差。
Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren.
21 我是無辜的,我已不顧及我的生命,我已厭惡生活下去。
Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven.
Dat is een ding, daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij.
23 若天災突然降下使人猝死,他便嘲笑無罪者的絕望。
Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen.
24 大地落在惡人的手裏,蒙蔽判官臉面的,不是他,是誰呢﹖
De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan?
25 我的日月過去比跑信的還快;疾走而過,無福樂可享。
En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien.
Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt.
Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken;
28 但一想到我的痛苦,我就恐怖。我知道你決不以我為無辜。
Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden.
Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden?
Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep;
Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwen.
32 因為他不像我是個人,使我能答覆他,或讓我們同去聽審。
Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen.
Er is geen scheidsman tussen ons, die zijn hand op ons beiden leggen mocht.
Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make;
Zo zal ik spreken, en Hem niet vrezen; want zodanig ben ik niet bij mij.