< 約伯記 31 >
Toch had ik een verbond met mijn ogen gesloten, Om niet te kijken naar een maagd.
2 天主由上所注定的一分是什麼﹖全能者由高處所給的產業是什麼﹖
Want wat is het lot, door God in den hoge beschikt, Het erfdeel door den Almachtige daarboven bepaald?
3 豈不是為惡人注定了喪亡,為作孽的人注定了災殃﹖
Het is de ondergang voor den ongerechte, Voor den boosdoener onheil!
Slaat Hij mijn wegen niet gade, En telt Hij al mijn schreden niet?
Ben ik ooit met leugens omgegaan, Of heeft zich mijn voet gerept tot bedrog?
God wege mij slechts op een eerlijke schaal, En Hij zal mijn onschuld moeten erkennen!
7 我的腳步如果離開了正道,我的心如果隨從了眼目之所見,我的手若持有不潔,
Indien mijn tred is afgeweken Van het rechte pad; Mijn hart mijn ogen achterna is gelopen, Of smetten aan mijn handen kleven:
8 那麼,我種的,情願讓別人來吃;我栽的,情願讓別人拔出。
Dan moge ik zaaien, een ander het eten, En wat ik geplant heb, worde uitgerukt!
9 我的心如果為婦女所迷,我如果曾在鄰人門口等候婦女,
Indien mijn hart is verleid door een vrouw, Ik geloerd heb aan de deur van mijn naaste:
Dan moge mijn vrouw voor een ander malen, En mogen anderen haar bezitten;
Want dat zou een schanddaad zijn, En een halszaak voor het gerecht!
Dan brande een vuur tot het dodenrijk En vertere heel mijn bezit!
Indien ik het recht van mijn slaaf heb verkracht, Of van mijn slavin, met mij in geschil:
14 天主起來時,我可怎麼辦呢﹖他若追問,我可怎樣回答﹖
Wat zou ik doen, als God Zich verhief, Wat Hem antwoorden, als Hij de zaak onderzocht?
15 在母胎造成我的,不是也造了他們﹖在母胎形成我們的,不是只有他一個﹖
Heeft Hij, die mij in de moederschoot schiep, ook hen niet gemaakt, Heeft niet Een en Dezelfde ons in haar lichaam gevormd?
16 我何時曾拒絕了窮苦人的渴望,我何時曾使寡婦的眼目頹喪﹖
Heb ik ooit een arme een bede geweigerd, De ogen van een weduwe laten versmachten;
Heb ik ooit alleen mijn brood genuttigd, En de wees daarvan niet mee laten eten?
18 因為天主自我幼年,就像父親教養了我;自我出了母胎,就引導了我。
Neen, van kindsbeen af bracht ik hem groot als een vader, Van de moederschoot af ben ik haar leidsman geweest.
Heb ik ooit een zwerver zonder kleding gezien, Of een arme zonder bedekking;
20 如果他的心沒有向我道謝,沒有以我的羊毛獲得溫暖,
Hebben zijn lendenen mij niet moeten zegenen, Werd hij niet verwarmd door de wol mijner schapen?
21 如果我在城門口見有支持我者,就舉手攻擊無罪者,
Indien ik mijn hand tegen een rechtschapene ophief, Omdat ik bemerkte, dat men mij in de poort ondersteunde:
22 那麼,讓我的肩由胛骨脫落,我的胳膊由肘處折斷!
Dan valle mijn schouder uit het gewricht, Worde mijn arm uit het gelid gerukt;
23 因為天主的懲罰使我驚駭,因他的威嚴,我站立不住。
Dan treffe mij de verschrikking van God, En ik houde geen stand voor zijn Majesteit!
24 我何嘗以黃金為依靠,對純金說過:「你是我的靠山﹖」
Indien ik op goud mijn vertrouwen heb gesteld, Het fijnste goud mijn hoop heb genoemd;
Mij verheugd heb ik in de macht van mijn rijkdom, En in de geweldige winst van mijn hand:
Indien ik heb opgestaard naar de stralende zon, Naar de glanzende maan, die haar weg vervolgde,
Zodat mijn hart in het geheim werd verleid, En mijn hand mijn mond heeft gekust
28 這也是應受嚴罰的罪過,因為我背棄了至高的天主。
Ook dat zou een halszaak voor het gerecht zijn geweest, Omdat ik God in den hoge had verloochend!
Heb ik mij in het ongeluk van mijn vijand verheugd, Of gejubeld, omdat onheil hem trof;
Heb ik mijn gehemelte niet verboden te zondigen, En door een verwensing zijn leven te eisen;
31 我帳幕內的人是否有人說過:「某人沒有吃飽主人給的肉﹖」
Hebben mijn tentgenoten niet gezegd: Wie verzadigt zich niet aan het vlees van zijn vijand?
32 外方人沒有睡在露天地裏,我的門常為旅客敞開。
De zwerver behoefde niet buiten te overnachten Voor den reiziger heb ik de deuren geopend.
33 我豈像凡人一樣,掩飾過我的過犯,把邪惡隱藏在胸中﹖
Indien ik mijn misdaad voor de mensen bedekt heb, In mijn boezem mijn schuld heb verborgen,
34 我豈怕群眾的吵鬧﹖親族的謾罵豈能嚇住我,使我不敢作聲,杜門不出﹖
Omdat ik de grote menigte vreesde, En bang was voor de verachting der geslachten: Dan moge ik verstommen, en de deur niet meer uitgaan,
35 惟願天主俯聽我,這是我最後的要求:願全能者答覆我! 我的對方所寫的狀詞,
Wie zou er dan nog naar mij horen! Zie hier mijn handtekening! De Almachtige antwoorde mij; Mijn beschuldiger schrijve zijn aanklacht neer!
Waarachtig, ik wil ze op mijn schouder nemen Er mij als met een krans mee omhangen;
37 我將像王侯一樣走向他面前,向他一一陳述我的行為。--約伯的話至此為止。
Ik zal Hem mijn schreden een voor een tonen, En voor zijn aanschijn treden als een vorst!
Indien mijn akker tegen mij klaagde Zijn voren gezamenlijk weenden;
39 我若吃田中的產物而不付代價,或叫地主心靈悲傷,
Indien ik zijn vrucht heb genoten, zonder te betalen, En zijn bezitter liet zuchten:
40 願此地不再長小麥而長荊棘,不長大麥而長惡草。
Dan mogen doornen opschieten inplaats van tarwe, En stinkend onkruid inplaats van gerst! Hier eindigen de woorden van Job.