< 約伯記 26 >
2 無能為力的人,你怎樣援助了他﹖無力的手臂,你怎樣支持了他﹖
Hoe goed weet ge den zwakke te helpen, De krachteloze arm te stutten?
3 你給無知的人出過什麼主義,表現了你豐富的智慧﹖
Hoe weet ge den onwetende raad te geven, En wat wijze lessen spreidt ge ten toon?
4 你說這些話是指教誰﹖從你心裏發出的是什麼精神﹖
Met wiens hulp hebt ge uw woord gesproken Wiens geest is van u uitgegaan?
De schimmen beven onder de aarde De wateren sidderen met die erin wonen;
6 陰府在他前面顯露,死域也沒有遮掩。 (Sheol )
Het dodenrijk ligt naakt voor zijn oog, De onderwereld zonder bedekking. (Sheol )
Hij spant het Noorden over de baaierd, Hangt de aarde boven het niet;
Hij knevelt de wateren in zijn zwerk, De wolken bersten niet onder haar last;
Hij bedekt het gelaat der volle maan, En spreidt er zijn nevel over uit.
Hij trekt een kring langs de waterspiegel, Waar het licht aan de duisternis grenst;
De zuilen van de hemel staan te waggelen, Rillen van angst voor zijn donderende stem.
Hij zwiept de zee door zijn kracht, Ranselt Ráhab door zijn beleid;
Zijn adem blaast de hemel schoon, Zijn hand doorboort de vluchtende Slang!
14 看啊! 這只是他行動的一端,我們所聽到的語句,何其細微! 他轟轟烈烈的作為,有誰能明瞭﹖
Is dit nog enkel de zoom van zijn wegen Hoe weinig verstaan wij ervan, En wie begrijpt dan de kracht van zijn donder?