< 約伯記 14 >
De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen, en zat van onrust.
Hij komt voort als een bloem, en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw, en bestaat niet.
3 這樣的人,豈配你睜眼注視一下﹖或傳他到你面前聽審﹖
Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U.
Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een.
5 他的時日既已注定,他的歲數既由你掌管,他決不能越過你定下的期限:
Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal;
6 請你別看他,讓他安息,好像傭工度過自己的日期。
Wend U van hem af, dat hij rust hebbe, totdat hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe.
7 若是一棵樹被砍伐了,仍有希望生出新芽,嫩枝叢出不窮。
Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden.
Indien zijn wortel in de aarde veroudert, en zijn stam in het stof versterft;
Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten, en zal een tak maken, gelijk een plant.
10 但是人一死,立即僵臥;人一斷氣,他究竟在何處﹖
Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan?
De wateren verlopen uit een meer, en een rivier droogt uit en verdort;
12 同樣,人一僵臥,即不能起立,直到天不存在,仍不能醒起,仍不能由永眠中起來。
Alzo ligt de mens neder, en staat niet op; totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden.
13 唯願你將我藏於陰府,將我隱藏,直到挽回你的憤怒;願你給我定一期限,好記念我。 (Sheol )
Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart! (Sheol )
14 人若死了,豈能再生﹖我在整個從軍之日,要堅持到底,直到換班的時期到來。
Als een man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou.
15 你若呼喚我,我必回答你:你對你手所造的,必有一種懷念。
Dat Gij zoudt roepen, en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig zijn.
Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart mij niet om mijner zonden wil.
Mijn overtreding is in een bundeltje verzegeld, en Gij pakt mijn ongerechtigheid opeen.
En voorwaar, een berg vallende vergaat, en een rots wordt versteld uit haar plaats;
19 流水能穿過石頭,驟雨能沖出泥沙:你也照樣消滅了人的希望。
De wateren vermalen de stenen, het stof der aarde overstelpt het gewas, dat van zelf daaruit voortkomt; alzo verderft Gij de verwachting des mensen.
20 你時常攻擊他,使他消逝;改變他的容貌,遣他離去。
Gij overweldigt hem in eeuwigheid, en hij gaat heen; veranderende zijn gelaat, zo zendt Gij hem weg.
21 此後,他的兒子受尊榮與否,他也不知;他們受輕賤與否,他也不覺。
Zijn kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden klein, en hij let niet op hen.
22 他只覺自己肉身的痛苦,他的心靈只為自己悲哀。
Maar zijn vlees, nog aan hem zijnde, heeft smart; en zijn ziel, in hem zijnde, heeft rouw.