< 傳道書 3 >
Alles heeft zijn uur; Voor al wat er onder de hemel gebeurt, is er een vaste tijd:
Een tijd van baren, en een tijd van sterven; Een tijd van planten, en een tijd van ontwortelen;
Een tijd van moorden, en een tijd van genezen; Een tijd van afbreken, en een tijd van opbouwen;
Een tijd van schreien, en een tijd van lachen; Een tijd van rouwen, en een tijd van dansen.
5 拋石有時,堆石有時;擁抱有時,戒避擁抱亦有時;
Een tijd van stenen wegwerpen, een tijd van stenen rapen; Een tijd van omhelzen, en een tijd van gescheiden zijn;
Een tijd van zoeken, en een tijd van verliezen; Een tijd van bewaren, en een tijd van verspillen;
Een tijd van scheuren, en een tijd van naaien; Een tijd van zwijgen, en een tijd van spreken;
Een tijd van beminnen, en een tijd van haten; Een tijd van oorlog, en een tijd van vrede.
Wat heeft de zwoeger dan nog voor nut Van de moeite, die hij zich getroost?
Ik begreep, hoe God aan de mensen hun taak heeft gegeven, Om er zich mee af te tobben.
11 天主所行的一切事宜,都很適時,並賜給人認識時事的經歷,但人仍不能明瞭,天主自始至終所做的工作。
Al wat Hij maakte, is goed op zijn tijd; En al heeft Hij ook de eeuwigheid gelegd in het hart van den mens, Toch kan de mens de daden van God Niet van het begin tot het einde doorgronden.
12 於是我明瞭:人類的幸福,只有在此生歡樂享受;
Zo begreep ik, dat er niets beter is voor den mens, Dan zich verheugen en zich te goed doen in het leven.
13 但人人有吃有喝,享受自己一切勞苦之所得,也是天主的恩賜。
Want als iemand kan eten en drinken En van al zijn zwoegen genieten, Dan is dat een gave van God!
14 我知道:凡天主所行的事,永恒不變,無一可增,無一可減。天主這樣作,是為叫人敬畏他。
Ik begreep, dat al wat God doet, voor altijd blijft; Daar kan men niets aan toevoegen of van afdoen: God maakt het zo, dat men Hem vreest.
15 現今所有的,早已有過;將來所有有,先前已有過;因為天主必追尋已往的事。
Wat thans bestaat, was er reeds lang; En wat er zijn zal, bestond al vroeger; Want God zoekt wat voorbij is, telkens weer op.
16 我在太陽下還看見:正義之處有不義,公平之處有不平。
Ook zag ik onder de zon, Dat het onrecht zetelt op de plaats van het recht, En de boze op de plaats van den vrome.
17 我心裏想天主必要審判義人和惡人,因為各種事情和行為,在天主那裏都有其定時。
Maar ik dacht bij mijzelf: Eens zal God den vrome en den boze richten; Want ieder ding en ieder werk heeft bij Hem zijn tijd.
18 我想,天主藉此是為使世人認清自己是誰,看清自己與走獸無異。
Maar als ik mijn gedachten over de mensen liet gaan, Zag ik, dat zij wel door God zijn geschapen, Maar feitelijk gelijk zijn aan het dier;
19 的確,世人的命運,同走獸的命運,都是一樣:前者怎樣死,後者也怎樣死;氣息都一樣,人並不優於走獸:因為都是虛無。
Want mens en dier hebben hetzelfde lot. De één moet sterven even goed als de ander; Want beiden hebben zij dezelfde adem. De mens heeft niets vóór boven het dier; Waarachtig, alles is ijdelheid!
Zij gaan beiden naar dezelfde plaats; Beiden kwamen zij voort uit stof, En beiden keren zij terug tot stof.
21 人的氣息是否向上高升,走獸的氣息是否下降地下,有誰知道﹖
Wie weet of ‘s mensen levensadem opstijgt naar boven, En die van het dier naar beneden gaat in de grond?
22 因此,我看出:人最好還是享受自己勞苦之所得,因為這是他的命運;有誰能領他去看自己身後的事呢﹖
Zo begreep ik, dat er niets beter is voor den mens, Dan te genieten van zijn werken; want dat komt hem toe. Wie toch kan hem zekerheid geven Van wat de toekomst hem brengt?