Aionian Verses
Genesis 37:35
(parallel missing)
En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. (Sheol )
Genesis 42:38
(parallel missing)
Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen. (Sheol )
Genesis 44:29
(parallel missing)
Indien gij nu deze ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer ten grave doen nederdalen! (Sheol )
Genesis 44:31
(parallel missing)
Zo zal het geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er niet is, dat hij sterven zal; en uw knechten zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis ten grave doen nederdalen. (Sheol )
Numbers 16:30 (Numeri 16:30)
(parallel missing)
Maar indien de HEERE wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen, en verslinden hen met alles wat hunner is, en zij levend ter helle zullen nedervaren; alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen de HEERE getergd hebben. (Sheol )
Numbers 16:33 (Numeri 16:33)
(parallel missing)
En zij voeren neder, zij en alles wat hunner was, levend ter helle; en de aarde overdekte hen, en zij kwamen om uit het midden der gemeente. (Sheol )
Deuteronomy 32:22 (Deuteronomium 32:22)
(parallel missing)
Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten. (Sheol )
1 Samuel 2:6 (1 Samuël 2:6)
(parallel missing)
De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. (Sheol )
2 Samuel 22:6 (2 Samuël 22:6)
(parallel missing)
Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij. (Sheol )
1 Kings 2:6 (1 Koningen 2:6)
(parallel missing)
Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf laat dalen. (Sheol )
1 Kings 2:9 (1 Koningen 2:9)
(parallel missing)
Maar nu, houd hem niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult weten, wat gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet dalen. (Sheol )
Job 7:9
(parallel missing)
Een wolk vergaat en vaart henen; alzo die in het graf daalt, zal niet weder opkomen. (Sheol )
Job 11:8
(parallel missing)
Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten? (Sheol )
Job 14:13
(parallel missing)
Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart! (Sheol )
Job 17:13
(parallel missing)
Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. (Sheol )
Job 17:16
(parallel missing)
Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen zal. (Sheol )
Job 21:13
(parallel missing)
In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf. (Sheol )
Job 24:19
(parallel missing)
De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben. (Sheol )
Job 26:6
(parallel missing)
De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. (Sheol )
U ingawm a thih coeng awhtaw nang ce amni sim voel hy. U ing phyi khui awhkawng nang ce a nim kyihcah kaw? (Sheol )
Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? (Sheol )
Khawsa ak hilh pilnam thlangkhqi ingkaw thlak chekhqi ingtaw phyi na ce cet kawm uh. (Sheol )
De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen. (Sheol )
Ikawtih, nang ing phyi awh am ni cehta hyt kawm tiksaw, nak Thlang Ciim ce am thu sak kawp ti. (Sheol )
Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. (Sheol )
Ceikhui quikhqi ing ni pin qap nawh; thihnaak dawng ing ni mam khoep hy. (Sheol )
Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. (Sheol )
Aw Bawipa, phyi ak khui awhkawng nik dawk tiksaw; lawk-kqawng khuina ceh sak kaana nim hlyn hyk ti. (Sheol )
HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. (Sheol )
Aw Bawipa, chah koeh ni phyih sak, nang a venawh ni kak khy law; cehlai thlak chekhqi taw chah phyih sak nawh phyi khuiawh awimyh na zaih sak khing lah. (Sheol )
HEERE! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. (Sheol )
Tuu amyihna cekkhqi a dytnaak taw phyi mai ni, thihnaak ing a mingmih ce hqin khqi kaw. Thlak dyngkhqi ing cekkhqi ce mymcang hqit awh uk kawm usaw; cekkhqi a myi ce phyi awh ni a thu hly, a boeinaak im nu awhkawng hla hawh kaw. (Sheol )
Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk uit zijn woning. (Sheol )
Cehlai, Khawsa ing ka hqingnaak ve phyi khui awhkawng thaawng kawmsaw; amah a venna ni ceh pyi kaw. (Sheol )
Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. (Sela) (Sheol )
Thihnaak ing ka qaalkhqi ve tu qut sang mai nawh; phyi khuina a hqing a saina ceh pyi mai thaw voei uh, kawtih seetnaak ing a mingmih anglakawh awmnaak hun tahy. (Sheol )
Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen. (Sheol )
Ikawtih, ka venawh na lungnaak ve bau soeih hy; nang ing hlan a dungnaak awhkawng ni hul hawh hyk ti. (Sheol )
Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt. (Sheol )
Ka hqingnaak ve kyinaak ing be nawh ka hqingnaak ve hlan ing ni a ning zoe qu hawh hy. (Sheol )
Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf. (Sheol )
Thihnaak amak hu thlanghqing a u mih ak thlang nu awm nawh, hlan a sai thainaak awhkawng amah ingkaw amah ak hul qu thai u nu ak awm? (Sheol )
Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? (Sela) (Sheol )
Thihnaak qui ing ni zen nawh, phyi khuikhanaak ce kak khan awh law hy; kyinaak ingkaw kawseetnaak ing ni noeng hy. (Sheol )
De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. (Sheol )
Khan na hang cet mai nyng seiawm, cena nang awm hyk ti; dek kai a dungnaak khuina zaih nyng seiawm, cena nang awm bai hyk ti. (Sheol )
Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. (Sheol )
Cekkhqi ing, “Thlang ing dek a nawk awh deklai a ah amyihna, kaimih a quhkhqi taw phyi a keng awh theh qu kang hy,” ti kawm uh. (Sheol )
Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had. (Sheol )
Ceikhui amyihna a hqingpumna daih khqi lah usih, phyi khui amyihna. (Sheol )
Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen; (Sheol )
A khaw ing thihnaak lam pan nawh, a khawngkham ing ceikhui lam pan hy. (Sheol )
Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. (Sheol )
A im taw Ceeikhui cehnaak lamna awm nawh, thihnaak imkhui na ak sawikung ni. (Sheol )
Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods. (Sheol )
Cehlai cawhce thihnaak awm nawh a cei ak thlangkhqi ing Ceeikhui dung soeihna amik awm ni ti am sim uhy. (Sheol )
Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel. (Sheol )
Ceikhui ingkaw Abaddon ce Khawsa ing a huh pheng awhtaw thlang kawlung taw ikawmyih na nu ang dang hly pheng? (Sheol )
De hel en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensenkinderen? (Sheol )
Thlakcyi ham hqingnaak lam taw a baang benna kawng nawh, kham lam Ceikhui lamawh ama ceh naak ham. (Sheol )
De weg des levens is den verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel, beneden. (Sheol )
Cumcik ing na vyk awhtaw a hqingnaak cei khui awhkawng plawk kawp ti. (Sheol )
Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. (Sheol )
Ceikhui ingkaw Abaddon ing a khoek sak ama awm amyihna thlanghqing mik ing a khoek sak qoe am ta hy. (Sheol )
De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd. (Sheol )
Phyi, ca ak qeeng phoen, tui amak phyi thai deklai ingkaw “khoek hy,” amak ti man mai awm hy. (Sheol )
Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg! (Sheol )
Ecclesiastes 9:10 (Prediker 9:10)
(parallel missing)
Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat. (Sheol )
Song of Solomon 8:6 (Hooglied 8:6)
(parallel missing)
Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm; want de liefde is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf; haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des HEEREN. (Sheol )
Isaiah 5:14 (Jesaja 5:14)
(parallel missing)
Daarom zal het graf zichzelf wijd opensperren, en zijn mond opendoen, zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. (Sheol )
Isaiah 7:11 (Jesaja 7:11)
(parallel missing)
Eis u een teken van den HEERE, uw God; eis beneden in de diepte, of eis boven uit de hoogte. (Sheol )
Isaiah 14:9 (Jesaja 14:9)
(parallel missing)
De hel van onderen was beroerd om uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan. (Sheol )
Isaiah 14:11 (Jesaja 14:11)
(parallel missing)
Uw hovaardij is in de hel nedergestort, met het geklank uwer luiten; de maden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken. (Sheol )
Isaiah 14:15 (Jesaja 14:15)
(parallel missing)
Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil! (Sheol )
Isaiah 28:15 (Jesaja 28:15)
(parallel missing)
Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld, en onder de valsheid hebben wij ons verborgen. (Sheol )
Isaiah 28:18 (Jesaja 28:18)
(parallel missing)
En ulieder verbond met den dood zal te niet worden, en uw voorzichtig verdrag met de hel zal niet bestaan; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult gijlieden van denzelven vertreden worden. (Sheol )
Isaiah 38:10 (Jesaja 38:10)
(parallel missing)
Ik zeide: Vanwege de afsnijding mijner dagen, zal ik tot de poorten des grafs heengaan, ik word beroofd van het overige mijner jaren. (Sheol )
Isaiah 38:18 (Jesaja 38:18)
(parallel missing)
Want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. (Sheol )
Isaiah 57:9 (Jesaja 57:9)
(parallel missing)
En gij trekt met olie tot den koning, en gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven; en gij zendt uw gezanten verre weg, en vernedert u tot de hel toe. (Sheol )
Ezekiel 31:15 (Ezechiël 31:15)
(parallel missing)
Zo zegt de Heere HEERE: Ten dage, als hij ter helle nederdaalde, maakte Ik een treuren; Ik bedekte om zijnentwil den afgrond, en weerde de stromen van dien, en de grote wateren werden geschut; en Ik maakte den Libanon om zijnentwil zwart, en al het geboomte des velds was om zijnentwil bewonden. (Sheol )
Ezekiel 31:16 (Ezechiël 31:16)
(parallel missing)
Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen beven, als Ik hem ter helle deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle bomen van Eden, de keur en het beste van Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich in het onderste der aarde. (Sheol )
Ezekiel 31:17 (Ezechiël 31:17)
(parallel missing)
Diezelve daalden ook met hem neder ter helle, tot de verslagenen van het zwaard; en die zijn arm geweest waren, die onder zijn schaduw in het midden der heidenen gezeten hadden. (Sheol )
Ezekiel 32:21 (Ezechiël 32:21)
(parallel missing)
De machtigste der helden zullen hem, met zijn helpers, toespreken, uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard; (Sheol )
Ezekiel 32:27 (Ezechiël 32:27)
(parallel missing)
Maar zij liggen niet met de helden, die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is. (Sheol )
Hosea 13:14
(parallel missing)
Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentien? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn, (Sheol )
Amos 9:2
(parallel missing)
Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen. (Sheol )
Jonah 2:2 (Jona 2:2)
(parallel missing)
En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. (Sheol )
Habakkuk 2:5 (Habakuk 2:5)
(parallel missing)
En ook dewijl hij trouwelooslijk handelt bij den wijn, een trots man is, en in zijn woning niet blijft; die zijn ziel wijd opendoet als het graf, en gelijk de dood is, die niet zat wordt, en tot zich verzamelt al de heidenen, en vergadert tot zich alle volken. (Sheol )
Cehlai, ka nik kqawn peek khqi, a u awm a koeinaaa ak khan awh kaw ak so taw awidengnaak ce hu kaw. A u awm a koeinaa ce “Thlak zoe” ak tinaak taw Sanhedrin awh awidengna awm kaw. A u awm thlang ce, 'thlak qaw!' ak tinaak taw hell mai kqih awm ce zawk kaw. (Geenna )
Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den groten raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. (Geenna )
Nak tang mik ing a ni thawlh sak awhtaw, koeih nawh khawng; na pum boeih ing hell khuina nang tlaak anglakawh na pum awh ik-oeih pynoet na taal ce nep bet hy. (Geenna )
Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. (Geenna )
Nak tangkut ing a ni thawlh sak awhtaw tlyk boet nawh khawng. Na pum awhkaw ik-oeih pynoet na taal ce nep bet hy. (Geenna )
En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. (Geenna )
Pum taw him thai hlai uhy, Myihla amak him thai khqi ce koeh kqih uh. Cehlai Myihla ingkaw pum pakkhih na hell khuina ak qeeng sak thai ce kqih khqoet lah uh. (Geenna )
En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. (Geenna )
Cekcoengawh nang, Kapernuam, khawnghi dyna nak zoek qu hly tang nu? Hell na man na nung tlaak kaw. Nak khuiawh saina ak awm kawpoek kyi ik-oeihkhqi ce Sodom khaw awh saina ana awm mantaw, tuhngawi dy awh ak awm hly awm ni hlai hy voei. (Hadēs )
En gij, Kapernaum! die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sodom die krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op den huidigen dag gebleven zijn. (Hadēs )
U awm thlanghqing Capa ak kqawnseet taw qeenkhaw ngai na awm hlai moe, Ciim Myihla ak kqawnseet taw tuh awm, ak law hly kawi a tym awh awm qeenkhaw ngainaak am awm kaw. (aiōn )
En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. (aiōn )
Hlik plup awhkaw ak tla camci taw, awi ce za hlai hy, ve khawmdek khan hqingnaak awh mawn atang nawh qaai kqawnnaak ingkaw boei a mangnaak ing awi ce a eek a dawngawh thaih am qah thai hy. (aiōn )
En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn )
a mingmih ak thehkung cetaw qaai ni. Cang ah cetaw khawmdek a dytnaak, cang ak aatkungkhqi cetaw khan ceityihkhqi ni. (aiōn )
En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. (aiōn )
“Beeikhqi ce phu boeih nawh mai awh amik phum amyihna khawmdek a dyt awh ce amyihna ce awm lawt kaw. (aiōn )
Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. (aiōn )
Khawmdek a dyt awhtaw ce amyihna ce awm lawt kaw. Khan ceityihkhqi law kawm usaw thlak dyngkhqi anglakawhkawng thlak thawlhkhqi ce hoep khqi kaw; (aiōn )
Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen uitgaan, en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden; (aiōn )
Na venawh ka nik kqawn peek, nang taw Piter ni, ve lungnu awh ka thlangboel dyih sak kawng; hell chawmkeng ing ce ce am noeng qoe tikaw. (Hadēs )
En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. (Hadēs )
Na kut am awhtaw na khaw ing a ni thawlh sak awhtaw tlyk boet nawh khawng. Kut pakhih ingkaw khaw pakhih ak soep na kumqui mai khuina nang tlaak anglakawh, pum amak soep doena hqingnaak ak khuiawh na lut ce nep bet hy. (aiōnios )
Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. (aiōnios )
Na mik ing a ni thawlh sak awhtaw koeih doek nawh khawng. Mik pakhih ing hell mai khuina nang tlaak anglakawh, miklang ing hqingnaak khuina na lut ce na hamna nep bet hy. (Geenna )
En indien uw oog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u. Het is u beter, maar een oog hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden. (Geenna )
Cawh thlang pynoet Jesu a venna law nawh, “cawngpyikung, kumqui hqingnaak ka huhnaak aham ikaw ka sai kaw?” tinawh doet hy. (aiōnios )
En ziet, er kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede Meester! wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? (aiōnios )
U awm kai ang ming awh, a imkhqi, a koeinaakhqi, a pa, a nu a cakhqi ingkaw a lokhqi ce ak cehtaakkhqi taw alet zakhat hlei leeknaak ingkaw kumqui hqingnaak ce pang kawm uh. (aiōnios )
En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beerven. (aiōnios )
Lam a keng awhkaw thai thing ce hu nawh, a hang ceh awh ahah doeng kaa taw ikaw awm am hu hy. Thai thing na ce, “Koeh qah qoe voel,” tina hy. Cawh thai thing ce khawng pahoei hy. (aiōn )
En ziende, een vijgeboom aan den weg, ging Hij naar hem toe, en vond niets aan denzelven, dan alleenlijk bladeren; en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid! En de vijgeboom verdorde terstond. (aiōn )
Nangmih qaai kqawn anaa awi cawngpyikungkhqi ingkaw Farasikhqi khaw map uhyk ti! Thlang pynoet qung nami huhnaak thai aham tuicunli ingkaw khawmdekkhqi leh plep unawh cet uhyk ti, thlang ce nami huh awhtaw na mimah let hih hell aca na sai uhyk ti. (Geenna )
Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij omreist zee en land, om een Jodengenoot te maken, en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer dan gij zijt. (Geenna )
Nangmih khquikhqi! Kqui a cadilkhqi! Ikawmyihna hell khui awhkawng nami loet pai kaw? (Geenna )
Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden? (Geenna )
Jesu ing Olive tlang awh ang ngawih awh, a hubatkhqi ce a venna law dym uhy. “Vawhkaw ik-oeih ce ityk awh nu a awm kaw, nang na lawnaak ingkaw tym a dyt hatnaak ce kawmyihna a awm kaw, kqawn law lah,” tinawh doet uhy. (aiōn )
En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en welk zal het teken zijn van Uw toekomst, en van de voleinding der wereld? (aiōn )
Cekcoengawh ak cawng benawh ak awmkhqi venawh, nangmih khawsi ak hawikhqi ka ven awhkawng cet uh, qaai ingkaw ak khan ceityihkhqi aham a sai peek hyt kumqui mai khuina cet uh. (aiōnios )
Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. (aiōnios )
Cek coeng awhtaw a mingmih ce kumqui khuikhanaak a hyn na cet kawm usaw, thlak dyngkhqi taw kumqui hqingnaak ak khuina cet kawm uh,” tina hy. (aiōnios )
En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (aiōnios )
Kai ing awi ka ni peek khqi boeih ve a mi hquutnaak aham cawng law pyi uh. Ngai lah uh, khawmdek a dyt dyna, nangmih a venawh awm loet kawng nyng,” tinak khqi hy. (aiōn )
lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. (aiōn )
Cehlai u awm Ciim Myihla ce a thekhanaak awhtaw ityk awh awm qeenkhaw ngainaak am awm tikaw; kumqui thawlhnaak ce sai hawh hy,” tinak khqi hy. (aiōn , aiōnios )
Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels. (aiōn , aiōnios )
cehlai ve khawmdek hqing khawsaknaak awh lynaakkhqi, boeinaak, qaai kqawnnaak khqi ingkaw ak chang ik-oeih ngaihnaakkhqi law nawh awi ce zawl malh uhy, cedawngawh a vui am qah thai hy. (aiōn )
En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn )
Na kut ing a ni thawlh sak awhtaw tlyk boet mai. Na kut pakkhih ak soep na amak thi qoe hell mai khuina ang tlaak anglakawhtaw kut amak soep na hqingnaak khuiawh na lut ce nang ham nep bet hy. (Geenna )
En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur; (Geenna )
Na khaw ing a ni thawlh sak awhtaw, tlyk boet mai, khaw pakkhih ak soep na hell khuina nang tlaak anglakawhtaw khaw ngun na hqingnaak ak khuiawh na lut ce nang ham nep bet hy. (Geenna )
En indien uw voet u ergert, houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in het onuitblusselijk vuur; (Geenna )
Na mik ing a ni thawlh sak awhtaw, koeih mai. Mik pakhih ak soep na hell khuina tlaak anglakawhtaw mik lang doeng ing Khawsa ram khuiawh a lut ce nep bet hy. (Geenna )
En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter maar een oog hebbende in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden; (Geenna )
Lam na a ceh awh, thlang pynoet ce a venna dawng law nawh a haiawh khuk sym doena, “Cawngpyikung leek, kumqui hqingnaak ka huhnaak thai ham ikaw ka sai hly?” tina hy. (aiōnios )
En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieen vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beerve? (aiōnios )
tuh a khuk qoe awh a pyh zakhat dyna (imkhqi, a koeinaakhqi, a koeinukhqi, a nu a pakhqi, a canaakhqi ingkaw a lokhqi - cekkhqi ingkaw thekhanaakkhqi) ingkaw ak law hly a khuk awh, kumqui hqingnaak ce hu kaw. (aiōn , aiōnios )
Of hij ontvangt honderdvoud, nu in dezen tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Cawh thai thing na ce, “Itykawm nak thaih ve u ingawm koeh ai voel seh,” tina hy. Ce ak awi ce a hubatkhqi ingawm za lawt uhy. (aiōn )
En Jezus, antwoordende, zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het. (aiōn )
Jakob cadil lakawh kumqui dyna boei loet kawsaw, a ram ing am dyt voel tikaw,” tina hy. (aiōn )
En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. (aiōn )
Abraham ingkaw a cadil a venawh qeennaak ce ta poepa hy,” tihy. (aiōn )
(Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk tot Abraham, en zijn zaad) in eeuwigheid. (aiōn )
(Syn awh amah a tawngha ciimkhqi venawh anak kqawn amyihna), (aiōn )
Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn; (aiōn )
Lawk-kqawng ak dung soeih awh a mingmih ce amak thlaak naak aham a venawh qeennaak thoeh uhy. (Abyssos )
En zij baden Hem, dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen. (Abyssos )
Ce, nang Kaperanuam, khan na na hak zoek qu hly tang nu? Kaw ce, hell na man na nung tlaak kaw. (Hadēs )
En gij, Kapernaum, die tot den hemel toe verhoogd zijt, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. (Hadēs )
Cawh anaa awi ak thoem thlang pynoet ing Jesu noek adak aham dyi nawh doet hy. “Cawngpyikung kumqui hqingnaak ka taaknaak aham ikaw ka sai kaw?” tina hy. (aiōnios )
En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven? (aiōnios )
Cehlai na mik kqih hly kawi ce nim huh khqi vang nyng: A him coengawh hell khuina thlaknaak thai ak ta ce kqih uh. Oeih, ka nik kqawn peek khqi, anih ce kqih uh. (Geenna )
Maar Ik zal u tonen, Wien gij vrezen zult: vreest Dien, Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien! (Geenna )
Amak thym na bi ak bi tangka ak khoemkung ing cyihnaak ing bi a bi dawngawh a boeipa ing kyih am cah hy. Ve khawmdek thlangkhqi ing a mimah a ik-oeih ami sai awhtaw vangnaak khuiawh ak awmkhqi anglakawh awm cyi ngai uhy. (aiōn )
En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger, dan de kinderen des lichts, in hun geslacht. (aiōn )
Nangmih a venawh ka nik kqawn peek khqi, pyi sainaak aham khawmdek boeinaak ce hawna lah uh, cawh ni ce mihkhqi boeih a boeih coengawh, a mingmih ing kumqui awmnaak hun awh nangmih ce ani do hly khqi hy. (aiōnios )
En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. (aiōnios )
Hell khuina khuikha a sim cilh cilh awh ak hla nakawng Abraham ingkaw a venawh Lazaru ak awm ce hu hy. (Hadēs )
En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot. (Hadēs )
Ukkung thlang pynoet ing, “Cawngpuikung leek, kumqui hqingnaak ka pangnaak thai aham ikaw ka sai hly.” tina hy. (aiōnios )
En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven? (aiōnios )
Ve a khuk qoe awh khawzah na a hlawng coengawh, ak law hly kawi a khuk awhkaw kumqui hqingnaak awm hlawng bai kaw,” tinak khqi hy. (aiōn , aiōnios )
Die niet zal veelvoudig weder ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Jesu ing, “Ve khawmdek thlangkhqi ing zu lo va ta uhy; (aiōn )
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw trouwen, en worden ten huwelijk uitgegeven; (aiōn )
Cehlai ce a hun awh ak awm kawikhqi taw thlak thi thawh tlaihnaak khawnghi awh zu loh va taak, chungvaa am awm voel hawh kaw, (aiōn )
Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden; (aiōn )
amah ce ak cangnaak thlang boeih ing kumqui hqingnaak ce ami taaknaak thai aham. (aiōnios )
Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (aiōnios )
U awm amah ak cangnaak boeih am qeeng kawmsaw kumqui hqingnaak a taaknaak thai aham, Khawsa ing khawmdek a lungnaak awh a Capa a taak dyyn ce pehy. (aiōnios )
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (aiōnios )
U awm Capa ak cangnaak thlang ingtaw kumqui hqingnaak ce ta hy, cehlai u awm Capa ak oelh ingtaw hqingnaak ce am hu nawh, Khawsa ak kawsonaak ce ak khanawh awm loet hy,” tinak khqi hy. (aiōnios )
Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. (aiōnios )
cehlai u awm kai ing ka peek tui ak aw taw tui am ngaih voel kaw. Kai ing ka peek tui ce ak kawk khuiawh tuibym a myihna kumqui hqingnaak dyna lawng poepa hy,” tina hy. (aiōn , aiōnios )
Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. (aiōn , aiōnios )
Tuh za caang ak aatkung ing thaphu hu hawh hy, caang ak sawkung ingkaw caang ak aatkung ce ani zeelnaak thai aham, kumqui hqingnaak aham caang ce tuh aat hawh hy. (aiōnios )
En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijde, beide, die zaait en die maait. (aiōnios )
Awitak ka nik kqawn peek khqi, u awm kak awi ce za nawh ak tyikung ce ak cangnaak thlang taw kumqui hqingnaak ce ta hawh hy, anih ce thawlh sak na am awm voel kaw: thihnaak awhkawng hqingnaak ak khuiawh lut hawh hy. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. (aiōnios )
Cabu Ciim ak caming kumqui hqingnaak ak ta thlang na namik poek dawngawh, Cakciim taw ak leek cana toek uhyk ti. Vawhkaw Cakciim ing kai ve ning dyihpyi hlai ti maw, (aiōnios )
Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen. (aiōnios )
Thlanghqing Capa ing ani peek hly khqi kumqui hqingnaak buh huh aham bibi lah uh. Anih awh ce Pa Khawsa ing noeknaak deeng hawh hy,” tinak khqi hy. (aiōnios )
Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. (aiōnios )
Kapa ak kawngaih taw, u awm Capa ce ak toekkhqi boeih ing cangna unawh kumqui hqingnaak a taaknaak ham ingkaw, khawnghi a dyt awh kai ing ka thawh sak tlaih ham ce ni,” tinak khqi hy. (aiōnios )
En dit is de wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. (aiōnios )
Awitak ka nik kqawn peek khqi, u awm ak cangnaak ingtaw kumqui hqingnaak ce ta hawh hy. (aiōnios )
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. (aiōnios )
Kai taw khawk khan nakawng anuk law hqingnaak phaihpi na awm nyng. U ingawm vawhkaw phaihpi ve a ai awhtaw, kumqui dyna hqing kaw. Cawhkaw phaihpi cetaw, khawmdek ing hqingnaak a taaknaak aham ka peek hly kawi ka sa veni,” tinak khqi hy. (aiōn )
Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. (aiōn )
Ka sa ce ai nawh ka thi ce ak aw ingtaw kumqui hqingnaak ce tahy, khawnghi a dyt awh ce anih ce kai ing thawh kawng nyng. (aiōnios )
Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. (aiōnios )
Ve ve khawk khan nakaw ak law hqingnaak phaihpi ni. Nami pakhqi ing mana ana ai unawh thi uhy, cehlai vawhkaw phaihpi ak ai taw ang loet na hqing kaw,” tinak khqi hy. (aiōn )
Dit is het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het Manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven. (aiōn )
Simon Piter ing, “Bawipa a u venna nu ka mi ceh kaw? Nang awh ni kumqui hqingnaak a awm hy. (aiōnios )
Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. (aiōnios )
Tamnaa ing ipkhui awh am awm poe thai hy, cehlai capa taw ang qui na ipkhui awh awm hy. (aiōn )
En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. (aiōn )
Awitak ka nik kqawn peek khqi, u ingawm kak awi ve a khoem awhtaw, ityk awh awm anih ce am thi voel kaw,” tina hy. (aiōn )
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. (aiōn )
Cawh Judahkhqi ing, “Tuh qaai ta hyk ti tice ni sim hawh unyng! Abraham ce thi hawh hy, cemyih lawt na tawnghakhqi awm thi hawh uhy, cehlai nang ingtaw, 'U awm kai ak awi ak khoem taw thihnaak am tan kaw,' ti hyk ti. (aiōn )
De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? (aiōn )
Mik hyp na ak thang amik dai tlaih hy tive khawsyn awhkawng am ning khawi hy. (aiōn )
Van alle eeuw is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft. (aiōn )
Kumqui hqingnaak ce a mingmih a venawh pe nyng, ityk awhawm am qeeng kawm uh; ka kut awh kawng u ingawm amni qawt kaw. (aiōn , aiōnios )
En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. (aiōn , aiōnios )
U awm hqing nawh kai anik cangnaak taw ityk awm am thi voel kaw. Ve ve nak cangnaak aw?” tina hy. (aiōn )
En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? (aiōn )
U awm amah a hqingnaak ak lungnaak taw plam kaw, ve khawmdek awh a hqingnaak ce ak sawhnaak ingtaw kumqui hqingnaak ce khoem kaw. (aiōnios )
Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. (aiōnios )
Cawh thlang kqeng ing, “Anaa awi awhtaw Khrih taw a poepa na awm kaw, tinawh za unyng, ikawmyihna nang ingtaw, ‘Thlanghqing Capa taw tai na awm kaw,’ na ti bai? Thlanghqing Capa ve a u nu?” tina uhy. (aiōn )
De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen? (aiōn )
Ak awipeek ing kumqui hqingnaak benna sawi hy tice sim nyng. Cedawngawh Pa ing anik kqawn sak khqi boeih boeih ve dyng hy,” tinak khqi hy. (aiōnios )
En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft. (aiōnios )
Piter ing, “Amni, ka khaw ve ityk awh awm am sil kawp ti” tina hy. Cawh Jesu ing, “Am ka silh awhtaw kai ingqawi tuqunaak am awm voel kaw,” tina hy. (aiōn )
Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, gij hebt geen deel met Mij. (aiōn )
Kai ing Pa doet kawng nyng saw, anih ing nangmih a venawh a poepa na ak awm hly ngaihqep sakkung- (aiōn )
En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; (aiōn )
Ceamyihna thlang boeih boeih ak khanawh saithainaak na peek ce, a venawh na peek thlang boeih kumqui hqingnaak a peek naak thai ham. (aiōnios )
Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. (aiōnios )
Ve ve kumqui hqingnaak ni: nang Khawsa doeng ingkaw na tyih Jesu Khrih sim ve. (aiōnios )
En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. (aiōnios )
Ikawtih nang ing phyi khuiawh am nik khawng hyt kawm tiksaw, Nak thlang ciim ce thuh zip aham am ngaih kawp ti. (Hadēs )
Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige over geven, om verderving te zien. (Hadēs )
Ni hai benawh ak awm law hly kawi ik-oeih ce a sim oepchoeh a dawngawh, anih ce phyi khuiawh am khawng hyt kawmsaw, a pum awm am thu kaw, tinawh Khrih a thawh tlaihnaak akawng ce anak kqawn oepchoeh hawh hy. (Hadēs )
Zo heeft hij, dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. (Hadēs )
Syn awh a tawngha ciimkhqi venawh awi ataak ce hawh amyihna, Khawsa ing ik-oeihkhqi boeih a sai pangnaak a tym a pha hlan dy taw, anih ce khawk khan awh awm hyn kaw. (aiōn )
Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. (aiōn )
Cedawngawh Paul ingkaw Barnaba ing cekkhqi ce qal leeknaak ing awi hlat pe hy nih: “Khawsak awi ve nangmih a venawh kak kqawn maa aham awm hy. Cehlai nangmih ing oelh u tiksaw na mimah ce kumqui hqingnaak ing ak kawih na amna mik poek a dawngawh tuh taw Gentelkhqi benna ni ka ming mang hly hawh hy. (aiōnios )
Maar Paulus en Barnabas, vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen. (aiōnios )
Gentelkhqi ing ce ak awi ce a ming zaak awh, zeel unawh Bawipak awi ce zoeksang uhy; kumqui hqingnaak huh aham a hoep thlangkhqi ing cangna uhy. (aiōnios )
Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich, en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. (aiōnios )
Khawmdek syncyk awhkawng ve ak awi ak simsakkung Bawipa ing tihy,’ tinawh ana qee amyihna. (aiōn )
Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. (aiōn )
Ikawtih khawmdek a syn cyk ca awhkawng sim thai na amak awm Khawsa a saithainaak, kumqui thaawmnaak ingkaw a Khawsa nihnaak ce, ak ceet cana dang hawh hy, a them saikhqi awh zaaksim thainaak awm hawh nawh, thlanghqing ing oelh thainaak a lam am awm hy. (aïdios )
Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. (aïdios )
Khawsa awitak ce a hqawng ah qapna coeng sak unawh, ak saikung anglakawh a sai them ce bawk unawh a bi ce bi pe uhy. Ak Saikung taw ang loetna kyihcah tyng ni. Amen. (aiōn )
Als die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geeerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen. (aiōn )
Them leek sainaak a qoeng kaana boeimangnaak, kqihchah naak ingkaw amak see thai ik-oeih ak suikhqi venawh Khawsa ing kumqui hqingnaak ce pe kaw. (aiōnios )
Dengenen wel, die met volharding in goeddoen, heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; (aiōnios )
Thawlhnaak ing thihnaak dy bi a bi amyihna, ni Bawipa Jesu Khrih ak caming kumqui hqingnaak a awmnaak aham qeennaak ing dyngnaak dy bibi hy. (aiōnios )
Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot den dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heere. (aiōnios )
Cehlai tuh awhtaw thawlh ak khuiawh kawng loet hawh u tiksaw Khawsa a tamna nani nami awm hawh, ce a hawihkhangnaak taw dyngnaak na awm nawh, ak thaih taw kumqui hqingnaak na awm hy. (aiōnios )
Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. (aiōnios )
Ikawtih thawlh phu taw thihnaak na awm hy, cehlai Khawsa a themzo pek taw ningnih a Bawipa Jesu Khrih awh kumqui hqingnaak ni. (aiōnios )
Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. (aiōnios )
Pakdamkhqi awm a mingmih a koe ni, cekkhqi ak khuiawh kawng ni pumsa benawh taw Khrih ce a law hy, anih taw ik-oeih boeih ak khanawh Khawsa na awm nawh, kumqui kyihcah aham awm hy! Amen. (aiōn )
Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Am awhtaw, ‘U nu ceeikhuina ak kqum hly? Cetaw thihnaak awhkawng Khrih a thawh law hly tinaak ni) koeh ti uh,’ tihy. (Abyssos )
Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen. (Abyssos )
Thlang boeih ak khanawh qeennaak a taak thainaak aham, Khawsa ing thlang boeih ce awi amak ngai na tahy. (eleēsē )
Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. (eleēsē )
Ikawtih amah a ven awhkawng amah ak caming amah a venawh ik-oeih boeih ve awm hy. Amah a venawh thangleeknaak a poepa na awm seh! Amen. (aiōn )
Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Ve khawmdek phung amyihna koeh awm unawh; Khawsa a ngaih kawi, ak leek, ym kawi ingkaw leeknaak ak soep ce ak ceetna zaaksimnaak nami taaknaak ham, namik kawlung ak thaina awmnaak ing chawt qu lah uh. (aiōn )
En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij. (aiōn )
Kai ing kak kqawn law awithang leek ingkaw Jesu Khrih akawng kak kqawn lawnaak ak caming nangmih anik dyih sak khqi thaikung ing, ni hu ben kum khawqyt khuiawh thuh na ak awm awi hyp ce, (aiōnios )
Hem nu, Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest; (aiōnios )
tuh awhtaw kumqui Khawsa ak awipeeknaak amyihna tawnghakhqi ak cauk awh dang sak hawh hy, qam boeih thlang ing cangna unawh anih ak awi ce a ming ngainaak aham – (aiōnios )
Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt; (aiōnios )
ce Khawsa ak cyi doeng a venawh Jesu Khrih ak caming kumqui dy thangleeknaak awm seh! Amen. (aiōn )
Den zelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Thlakcyi hana nu? Cak qeekung hana nu? Ve khawmdek awh ak oelhkung ce hana nu? Khawsa ing khawmdek cyihnaak ce qawnaak tinawh am dang sak nawh nu? (aiōn )
Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? (aiōn )
Hqamcakhqi venna taw cyihnaak awi ce kqawn nyng, cehlai khawmdek cyihnaak awi amni, ve khawmdek ukkung ak qeeng hly khqi ak awicyih awm am ni; (aiōn )
En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die te niet worden; (aiōn )
Khawsa ak awicyih awihyp, thuh na ak awm, ni boeimangnaak a hamna Khawsa ing khawmdek a syn hlan awhkawng a hoep cee hawh awi ni. (aiōn )
Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was; (aiōn )
Cece u khawmdek ukkung pynoet ca ingawm ce a cyihnaak ce am sim uhy, ami sim mantaw boeimangnaak Bawipa ce thinglam awh am tai voei uh. (aiōn )
Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. (aiōn )
Na mimah ingkaw na mimah koeh thai qu na uh. Nangmih anglakawh u ingawm tuh tloek awhkaw cyihnaak awh amah ingkaw amah ce thlakcyi na ang ngai qu awhtaw, thlakcyi na a awmnaak aham “thlakqaw” na awm seh. (aiōn )
Niemand bedriege zichzelven. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. (aiōn )
Cedawngawh, ka awk ai ing ka koeinaa ce thawlh awh kang tluuk sak awhtaw, anih ce am kang tluuk saknaak aham ityk awh awm meh am ai voel kawng nyng. (aiōn )
Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. (aiōn )
Ningmih ing ni toek aham vemyih khqi ve ana awm nawh a tym a pha lawh ning ngaih ni taaknaak aham qeena ak awm ni. (aiōn )
En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn. (aiōn )
Aw thihnaak, na noengnaak hana nu a awm? Aw thihnaak, hana aw nak chy a awm?” (Hadēs )
Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? (Hadēs )
Khawsa myihlip na ak awm, Khrih boeimangnaak awithang leek a vangnaak ce a mami huhnaak thai aham tuh tloek a tym awhkaw khawsa ing cangnaak amak ta khawmdek thlangkhqi ak kawlung mik ce hyp sak hawh hy. (aiōn )
In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. (aiōn )
Ikawtih ak zang ca ing a khoeh tloek awhkaw khuikhanaak ve kami huh hly kawi kumqui boeimangnaak ing ka nyhtah awh kawna awm am awm hy. (aiōnios )
Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; (aiōnios )
Cedawngawh huh nawn ik-oeih ce am toek unyng saw, amni huh ik-oeih ce ni kami toek hy. Huh nawn ik-oeih taw a khoeh tloek ca awhkaw hamni, cehlai amni huh ik-oeih taw kumqui dy na cak hy. (aiōnios )
Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. (aiōnios )
Tuh ni awmnaak khawmdek im ve hqe na awm mai sei awm, kut ing amni sak, Khawsa ing a taak law khawk khan awh kumqui im ni ta uhy, tice ni sim uhy. (aiōnios )
Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. (aiōnios )
A themkhqi ce khawdeng hahqahkhqi pek khqi awh; a dyngnaak taw kumqui dyna cak hy,” tinawh qee cemyihna. (aiōn )
Gelijk er geschreven is: Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid. (aiōn )
Kumqui dy awh kyih aham ak awm Bawipa Jesu a Khawsa ingkaw Pa ing ka qaai ap kqawn nyng tive sim hy. (aiōn )
De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg. (aiōn )
ni Pa Khawsa ak kawngaihnaak amyihna, tuh khuk awhkaw khawnghi amak leek khuiawh kawng ningnih ce hul aham amah ingkaw amah ce pe qu hy, (aiōn )
Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader; (aiōn )
amah a venawh thangleeknaak kumqui dyna awm seh. Amen! (aiōn )
Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Pumsa ngaih thawlhnaak ak saw ing, pumsa ben seetnaak ce aat lawt kaw; Myihla kawngaih ak saw ingtaw, Myihla awh kumqui hqingnaak ce aat lawt kaw. (aiōnios )
Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien. (aiōnios )
uknaak ingkaw saithainaak, thaawmnaak ingkaw temnaak, peek thai na ak awm ming boeih boeih, tuh a khuk awh am nawh ak law hly a khuk ak khanawh Khrih taw awm hy. (aiōn )
Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; (aiōn )
Ve khawmdek a phung na nami awm awh ce zilh ak ukkung boei, tuh awm awi amak ngaikhqi venawh bi ak bi myihla a phungna awm uhyk ti. (aiōn )
In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; (aiōn )
Ak law hly khuk a awm awh am qeennaak amni nyhtah thai noeng ce ang dang saknaak aham ingkaw Jesu Khrih awh ningnih ani lungnaak khqi ce ang dang saknaak ahamni. (aiōn )
Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. (aiōn )
maa awh, ik-oeih boeih ak synkung Khawsa awh thuh na ak awm, ve awihyp a bibinaak ve thlang boeih a venawh sim sak aham ni. (aiōn )
En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; (aiōn )
amah a kumqui angcainaak ce ningnih Bawipa Jesu Khrih awh soep sak hawh hy. (aiōn )
Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere; (aiōn )
kumqui dy, kumqui dy na, thlangboelkhqi ingkaw Khrih Jesu awh boeimangnaak awm poe seh nyng. Amen. (aiōn )
Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Ikawtih ningnih taw pumsa thisa qaal mi amning tuk qu unawh, ukkungkhqi, saithainaak ak takhqi, ve khawmdek than thaawmnaakkhqi ingkaw khan nakaw Setan myihla thaawmnaakkhqi mi ni ning tuk qu uh. (aiōn )
Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. (aiōn )
Ni Khawsa ingkaw Pa a venawh zoeksangnaak kumqui dy awm seh nyng. Amen! (aiōn )
Onzen God nu en Vader zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
cawhkaw awihyp kum khawqyt ingkaw cadil ceqyt thuh na ak awm ce, tuh awhtaw thlakciimkhqi venawh dang hawh hy. (aiōn )
Namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen; (aiōn )
Kumqui seetnaak ing a mingmih ce phep kawmsaw Bawipa amah ing amah a boeimang thaawmnaak a hai awhkawng hawi taak na awm kaw. (aiōnios )
Dewelken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren, en van de heerlijkheid Zijner sterkte, (aiōnios )
Ni Bawipa Jesu Khrih amah qoe ing ningnih ani lungnaak khqi nawh am qeennaak ing kumqui thaawmnaak ingkaw ngaih-uunaak leek anik pekung Pa Khawsa ing, (aiōnios )
En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting en goede hoop in genade, (aiōnios )
Cehlai ve ak camawh ni, Jesu Khrih ing thlakthawlh soeih kaiawh ve ak kawdung kawneemnaak boeih boeih ce a phonaak thai hamna; kumqui hqingnaak ak pang hamna amah ak cangnaak hly khqi huh saknaak hamna am qeennaak ka huh hy. (aiōnios )
Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Kumqui Sangpahrang, amak thi thai qoe, huh thai na amak awm, Khawsa doeng a venawh, thangleeknaak ingkaw kqihchahnaak kumqui dy awm seh. Amen. (aiōn )
Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Cangnaak taa qunaak ce ta nawh, kumqui hqingnaak ce ak cak na tu. Ce ak pang aham ni nang ce Khawsa ing anik khy. Simpyikung thlang khawzah a haiawh dyihpyinaak ak leek ce dyihpyi hawh hyk ti. (aiōnios )
Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. (aiōnios )
a nih doeng ce kumqui na awm nawh u ingawm ama pha thai vangnaak na awm hy, anih ce u ingawm am hu nawh u ingawm hu hlan hy. Amah a venawh zoeksang naak ingkaw thaawmnaak kumqui dyna awm seh. Amen. (aiōnios )
Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont; Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. (aiōnios )
Ve khawmdek awh ak boei thlangkhqi ce ama ming oek qunaak aham ingkaw amak cak boeinaak awh ngaih-unaak a mami taaknaak nawh Khawsa awh ngaih-unaak ami taaknaak aham kqawn law pe. Ikawtih Khawsa ingtaw ningnih ni zeelnaak aham ik-oeih soepkep ce khawzah soeih na ni pek khqi hy. (aiōn )
Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent, om te genieten; (aiōn )
anih ing ningnih ce ni thaawng khqi nawh hqing ciimnaak ing hqing aham nik khy hy – ik-oeih pynoet oet ni sai peek awh am nawh amah ang cainaak ingkaw am qeennaak camawh ni. Vawhkaw am qeennaak vetaw a tym ak kqan hlan awhkawng ningnih a venawh Jesu Khrih awh ni pek khqi hawh hy. (aiōnios )
Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, voor de tijden der eeuwen; (aiōnios )
Jesu Khrih awh ak awm kumqui boeimangnaak ingkaw thaawngnaak ce ami huh thainaak aham, ak tyh thlangkhqi aham ik-oeih soepkep ce yh nyng. (aiōnios )
Daarom verdraag ik alles om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid. (aiōnios )
Ikawtih Dema ing khawmdek ve a lungnaak bet dawngawh ni cehta nawh Thesalonika khaw na cet hawh hy. Krescen khaw Galatia qam na cet nawh, Tita awm Dalmatia qam na cet hawh hy. (aiōn )
Want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessalonica gereisd; Krescens naar Galatie, Titus naar Dalmatie. (aiōn )
Anik cuhkung ik-oeih amak leek a kut khui awhkawng Bawipa ing ni hul kawmsaw ak khawk khan na a ding a syk na ni ceh pyi kaw. Amah a venawh thangleeknaak kumqui dyna awm seh. Amen. (aiōn )
En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Kumqui hqingnaak ngaih-unaak awh ak dyi cangnaak ingkaw cyihnaak, qaai amak kqawn Khawsa ing a tym amik kqan hlan awhkawng awi a taak amyihna, (aiōnios )
In de hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te Zijner tijd; (aiōnios )
Khawsa ak kawngaih am ik-oeih ben ingkaw khawmdek ik-oeih ben awh “Amni” ni tinawh, yh thainaak ing khaw sak aham, tuh a mih awh ak dyng na khaw sa nawh, Khawsa ngaih na khaw sak aham ni cawngpyi hy. (aiōn )
En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld; (aiōn )
kumqui hqingnaak ngaih-unaak qoe ce ni pang naak thai aham am qeennaak ing ningnih ce ni dyng sak khqi hy. (aiōnios )
Opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. (aiōnios )
Nang a venawh kawng kawlhkalh a pleng qunaak ve nang ing ak nep na na taaknaak tlaih aham va ni hy voei – (aiōnios )
Want veellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zoudt weder hebben. (aiōnios )
cehlai tuh tloek a tym a boet lam na taw a Capa ak caming ningnih a venawh awi kqawn law hawh hy, anih ak caming khan ingkaw dek boeih ve ana sai nawh anih ik-oeih boeih boeih qo ak pangkung na tahy. (aiōn )
heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; (aiōn )
Cehlai a Capa awhtaw, Aw Khawsa, na ngawihdoelh ce kumqui na awm kawmsaw, dyngnaak ce na qam a sawnghqawl na awm kaw. (aiōn )
Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de schepter Uws koninkrijks is een rechte schepter. (aiōn )
A hun ak chang bai awh Nang taw Melkhizadek a myihna kumqui khawsoeih na awm hyk ti,” tinawh kqawn bai hy. (aiōn )
Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. (aiōn )
cedawngawh anih ce soep sak na awm hy, anih ak awi ak ngai thlangkhqi boeih aham anih ce kumqui hulnaak kung na coeng nawh (aiōnios )
En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; (aiōnios )
baptisma akawng cawngsak naakkhqi, thlang ak khanawh kut tloengnaakkhqi, thlakthi thawh tlaihnaakkhqi, kumqui thawlh awi dengnaakkhqi ce koeh kqan tlaih tlaih voel u sih. (aiōnios )
Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel. (aiōnios )
Khawsak awi leeknaak ak tan hawh ingkaw ak law hly kawi chan awh thaawmnaak ak tan hawh thlangkhqi ce, (aiōn )
En gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, (aiōn )
ce a hun awh ningnih a haina ak cet Jesu ce ningnih ang zyng na kun hy. Melkhizadek amyihna anih taw ningnih aham kumqui khawsoeih boeikhyt na awm hawh hy. (aiōn )
Daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek, een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. (aiōn )
Ikawtih vemyihna phawng hyt awm hy: Nang taw Melkhizadek amyihna, kumqui khawsoeih na awm hyk ti,” a tina. (aiōn )
Want Hij getuigt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek. (aiōn )
cehlai anih taw Khawsa ak awi kamnaak ing khawsoeih na coeng hy: “Bawipa ing awi ana taak hawh dawngawh ak kaw am thaw voel kaw: ‘Nangtaw kumqui khawsoeih na awm hyk ti,’ tinawh awi kam hawh hy. (aiōn )
Maar Deze met eedzwering, door Dien, Die tot Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek). (aiōn )
Cehlai Jesu taw a hqing loet awh, anih taw khawsoeih ak cak na awm quiqah hy. (aiōn )
Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap. (aiōn )
Anaa awi peek ing tha amak awm thlanghqing ce khawsoeih boeikhyt na caksak hy; cehlai anaa awi peek awi coengawh ak law awikamnaak ing Capa ce a caksak awh anih taw kumqui dy ak soep na awm hy. (aiōn )
Want de wet stelt tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is. (aiōn )
Me ingkaw vaitaw a thi ing am kun hy; amah a thi ing Hun Ciim Khyt ce thlang boeih aham hypoet doeng kun nawh, kumqui hulnaak ce hu law hy. (aiōnios )
Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. (aiōnios )
Cemyihna a awm awhtaw coet amak kap nawh kumqui Myihla ak caming Khawsa venawh amah ingkaw amah ak suum qu Khrih a thi khqoet ingtaw ikawmyih dyna nu ningnih thihnaak na anik sawikung “ningnih ak kawlung simnaakkhqi ve ak hqing Khawsa bi ni binaak thai aham a ciim law sak khqoet kaw ce! (aiōnios )
Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om den levende God te dienen? (aiōnios )
Vawh ve Khrih taw awikam thai a dyihthing na awm hy, ak khy thlangkhqi ing kumqui qo awikamnaak ce ami pangnaak thai aham ingkaw – lamma awhkaw awikamnaak ak kaiawh a mik thawlh ak thlangkhqi ce hul nawh loet sak aham anih taw thi hawh hy. (aiōnios )
En daarom is Hij de Middelaar des nieuwen testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde, tot verzoening der overtredingen, die onder het eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. (aiōnios )
Cemyihna a kun mantaw khawmdek a syn cyk awhkawng khuikha hu quiqah hawh kaw. Cehlai thawlhnaak ciim sak aham amah ingkaw amah ce lucik na a sai qunaak ak caming chan a boetnaak benawh thlang boeih aham ak khoek koeng na hypoet na dang law hawh hy. (aiōn )
(Anders had Hij dikwijls moeten lijden van de grondlegging der wereld af) maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde te niet te doen, door Zijnzelfs offerande. (aiōn )
Cangnaak ak caming khan ingkaw dek ve Khawsa awipeeknaak myihna sai na awm hy tice ning zasim thai uhy, cedawngawh huh thai na ak awmkhqi ve huh ik-oeih awhkawng sai na am awm hy. (aiōn )
Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. (aiōn )
Jesu Khrih taw zan, tuhngawi ingkaw kumqui dyna am hleng qu hy. (aiōn )
Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid. (aiōn )
Tuukhaikung bau na ak awm ningnih a Bawipa Jesu Khrih ak caming kumqui awikamnaak sainaak ak haw lawkung, ngaihdingnaak Khawsa ing, (aiōnios )
De God nu des vredes, Die den grote Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onze Heere Jezus Christus, (aiōnios )
amah ak kawngaih saithainaak aham ik-oeih soepkep ing ni thoeihcam khqi seitaw, amah ak kawzeelnaak ce Jesu Khrih ak caming ningnih ak khuiawh sai seh, Jesu Khrih a venawh thangleeknaak kumqui dy awm seh. Amen (aiōn )
Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Lai ve awm mai ni, pum ak khuiawh ak che ik-oeih pynoet na awm hy. Lai ing thlak che na thlang coeng sak hy, a hqingnaak boeih ce mai awh phum sak nawh amah ce awm hell na tlaak sak hy. (Geenna )
De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzo is de tong onder onze leden gesteld, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel. (Geenna )
Nangmih taw thang tlaih hawh uhyk ti, ak plawci thai ak ui awhkawng am nawh amak plawci thai awhkawng ni, ak hqing ingkaw ak cak khawsak awi awhkawng ni nami thang tlaih hawh hy. (aiōn )
Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God. (aiōn )
cehlai Bawipak awi taw a poepa na cak hy.” Ve ak awi ni nangmih a venawh khypyi na a awm. (aiōn )
Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord, dat onder u verkondigd is. (aiōn )
U ingawm Khawsak awi ak kqawn awhtaw, Khawsak awi ak kqawnnaak amyihna a sai aham awm hy. U ingawm bi a bi awhtaw, Khawsa ing a peek thaawmnaak ing a bi aham awm hy, cawh ni ik-oeih soepkep awh Jesu Khrih ak caming Khawsa ce zoeksang na a awm hly. Anih a venawh boeimang saithainaak kumqui dy awm seh. Amen. (aiōn )
Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods; indien iemand dient, die diene als uit kracht, die God verleent; opdat God in allen geprezen worde door Jezus Christus, Welken toekomt de heerlijkheid en de kracht, in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Qeennaak boeih a Khawsa, Khrih awh amah a kumqui boeimangnaak awh ak khykung ing, kawlhkalh nami khuikha coengawh, ni cun nik boem khqi tlaih kawmsaw, ak cak ingkaw ak khoeng na tha ni awm sak khqi bit kaw. (aiōnios )
De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke, en fondere ulieden. (aiōnios )
Amah a venawh thaawmnaak kumqui dy awm seh. Amen (aiōn )
Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
ningnih a Bawipa ingkaw Hulkung Jesu Khrih a kumqui qam khuina nangmih ce ni do khqi kaw. (aiōnios )
Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus. (aiōnios )
Thawlhnaak ak sai khan ceityihkhqi ce Khawsa ing am hlyn nawh, hell na tyi hy, ak hyp dek khuina awideng aham thawng thla hy; (Tartaroō )
Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; (Tartaroō )
Ningmih a Bawipa ingkaw Hulkung Jesu Khrih am qeennaak ingkaw cyihnaak awh ce hang taai hqui lah uh. Amah a venawh thangleeknaak tuh awhkawng kumqui dy awm seh! Amen (aiōn )
Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in de dag der eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Hqingnaak ce dang hy; ningnih ing ni hu unawh ning dyih pyi uhy, nangmih a venawh kumqui hqingnaak awi ce kqawn law u nyng, cawhkaw awi cetaw Pa ing anik awm haih ce ningnih a venawh dang hawh hy. (aiōnios )
(Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard.) (aiōnios )
Khawmdek ingkaw khawmdek a ngaihnaakkhqi boeih taw khum seiawm, Khawsa kawngaih ak sai ak thlang taw kumqui dy hqing kaw. (aiōn )
En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. (aiōn )
Ningmih a venawh a taak law awi taw veni - kumqui hqingnaak ve. (aiōnios )
En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven. (aiōnios )
U awm a koeinaa ak sawhnaak ak thlang taw thlang ak him ni, u awm thlang ak him taw kumqui hqingnaak am ta hy ti sim uhyk ti. (aiōnios )
Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. (aiōnios )
Simpyinaak taw veni: Khawsa ing kumqui hqingnaak ce ni pe hawh hy, cawhkaw hqingnaak cetaw amah a Capa awh awm hy. (aiōnios )
En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. (aiōnios )
Kumqui hqingnaak ta hawh nyng tice nami simnaak thai aham Khawsa Capa ming ak cangnaak nangmih a venawh ve ik-oeihkhqi ve qee law nyng. (aiōnios )
Deze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in den Naam des Zoons van God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in den Naam des Zoons van God. (aiōnios )
Khawsa Capa law nawh ak thym amah ce ni sim naak thai aham ningnih a venawh zaaksimnaak ni pek khqi hy, tice ni sim uhy. Ak thym amah - a Capa Jesu Khrih ak khuiawh ningnih taw ni awm uhy. Anih taw Khawsa tang ingkaw kumqui hqingnak na awm hy. (aiōnios )
Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God, en het eeuwige Leven. (aiōnios )
ningnih awh awm nawh ningnih a venawh kumqui dy ak awm awitak awh. (aiōn )
Om der waarheid wil, die in ons blijft, en met ons zal zijn in der eeuwigheid: (aiōn )
A mimah a saithainaak dyih hun awh a awm poe kaana a mimah a im a mik cehtaak khan ceityihkhqi – ce thannaak ak khuiawh tahy, awidengnaak khawnyn bau awh awi deng aham kumqui thiqui ing khit hy. (aïdios )
En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. (aïdios )
Cemyih lawtna, Sodom ingkaw Gomorrah ingkaw a kengsam awhkaw khawkhqi ing nu ingkaw pa thawlh sainaak awh a mimah ingkaw a mimah ce pe qu uhy. Kumqui mai awh ak khuikha thlangkhqi aham dan kawina a mingmih ce awm uhy. (aiōnios )
Gelijk Sodoma en Gomorra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. (aiōnios )
Tuicunli awhkaw tuibak ak tho, chahnaak ak awm ik-oeih ak cunkhqi ingkaw ak cet hyhy aihchikhqi ni, a mingmih aham kumqui na ak hyp thannaak ce taak peek ce na awm hawh hy. (aiōn )
Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. (aiōn )
Nangmih a venawh kumqui hqingnaak ak haw law hly kawi ningnih a Bawipa Jesu Khrih ce nami qeh amyihna Khawsa a lungnaak ing awm lah uh. (aiōnios )
Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven. (aiōnios )
Khawsa ningnih a Hulkung doeng a venawh thangleeknaak, boeimang naak, thaawm naak ingkaw saithainaak, Jesu Khrih ningnih a Bawipa ak caming ak cykca ingkaw tuh awhkawng kumqui dyna awm seh! Amen. (aiōn )
Den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
a Khawsa ingkaw Pa a bibi aham ningnih ce a ram awhkaw pilnam ingkaw Khawsoihkhqi na anik saikung a venawh thang leeknaak ingkaw thaawmnaak kumqui dy awm seh! Amen. (aiōn )
En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Kai taw ak hqing thlang na awm nyng; thi hlai nyng, ngai lah kumqui ingkaw kumqui dy na hqing nyng! Thihnaak ingkaw Hades cabi ce ta nyng. (aiōn , Hadēs )
En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. (aiōn , Hadēs )
Cawhkaw ik-oeih sai ak hqingkhqi ing thangleeknaak, kqihchahnaak ingkaw ymnaak ce boei ngawihdoelh awh ak ngawi kumqui ak hqing a venawh ami peek awh, (aiōn )
En wanneer de dieren heerlijkheid, en eer, en dankzegging gaven Hem, Die op den troon zat, Die in alle eeuwigheid leeft; (aiōn )
boei ngawihdoelh awh ak ngawi a hqamca a thong pupthli tloek ing a haiawh koep unawh kumqui ak hqing ce bawk uhy. A mimah a boei lumyk ce anih ak khanawh tloeng unawh: (aiōn )
Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem, Die op den troon zat, en aanbaden Hem, Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon, zeggende: (aiōn )
Cekcoengawh khan ingkaw dek, tuicun ingkaw ak khuiawh ak awm ik-oeih sai boeih ing laa sa uhy: “Boei ngawihdoelh awh ak ngawi ingkaw Tuuca a venawh, kyihcahnaak, kqihchah naak, zoeksang naak ingkaw thaawmnaak kumqui dyna awm seh!” tinawh. (aiōn )
En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles, wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, Die op den troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid. (aiōn )
Ka toek awh, ka haiawh a thi amak awm mirang ce hu nyng! Ce mirang awh ak ngawi cetaw Thihnaak mingna hy, ce a hu awh Hades ing hqut hy. Khawmdek awh ak awm thlang a hloep phlinaak ce zawzi ing him thainaak, khawseet khawkhanaak, ramsa tlung ing him thainaak ce cekqawi a venawh pehy. (Hadēs )
En ik zag, en ziet, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood; en de hel volgde hem na. En hun werd macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, met zwaard, en met honger, en met den dood, en door de wilde beesten der aarde. (Hadēs )
ve myihna kqawn uhy: “Amen! Kyihcahnaak, zoeksangnaak, cyihnaak ingkaw zeel awi kqawnnaak, kqihchahnaak, saithainaak, thaawmnaak taw kumqui dyna ningnih a Khawsa ni Amen,” ti uhy. (aiōn )
Zeggende: Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
Khan ceityih a pumhanaak ing uut ce yng hy, cawh khan nakawng dek awh anuk tla law aihchi pynoet ce hu nyng. Cawhkaw aihchi venawh a dytnaak amak awm lawk-kqawng dung cabi ce pe uhy. (Abyssos )
En de vijfde engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds. (Abyssos )
Anih ing a dytnaak amak awm lawk-kqawng dung ce am awng awh, mai ak cak soeih maikhu amyihna maikhu ce hang thoeng law hy. Khawmik ingkaw khawhli boeih ce a dytnaak amak awm lawk-kqawng awh maikhu ing than sak hy. (Abyssos )
En zij heeft den put des afgronds geopend; en er is rook opgegaan uit den put, als rook eens groten ovens; en de zon en de lucht is verduisterd geworden van den rook des puts. (Abyssos )
A dytnaak amak awm lawk-kqawng dung khuiawh kaw khan ceityih ce a mingmih a sangpahrang na ta uhy, anih ang ming taw Abaddon mingna hy, Greek awi na taw Apollyon mingna hy. (Abyssos )
En zij hadden over zich tot een koning den engel des afgronds; zijn naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse taal had hij den naam Apollyon. (Abyssos )
Kumqui dy ak hqing, khan ingkaw ak khuiawh ak awm ik-oeihkhqi boeih ak saikung, dek ingkaw ak khuiawh ak awm ik-oeihkhqi boeih ak saikung, ang ming ing awi sa hy, “Am yih voel kaw! (aiōn )
En hij zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid, Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat er geen tijd meer zal zijn; (aiōn )
Cekkqawi ing awi anik kqawn boet coeng awhtaw, a dytnaak amak awm lawk-kqawng dung khuiawh kawng ak thoeng law ramsa tlung ing cekqawi ce tuk kaw, noeng kawmsaw cekqawi ce him kaw. (Abyssos )
En als zij hun getuigenis zullen geeindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. (Abyssos )
Khan ceityih ak khqihnaak ing uut ce a yng awh, khan na awi khawteh na qeng hy, cawhkaw awi ing, “Khawmdek ram ve ningnih Bawipa ingkaw a Khrih a ram na coeng hawh hy, anih ing kumqui dy uk hawh kaw,” tihy. (aiōn )
En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid. (aiōn )
Cekcoengawh khan khawnghi awh ak ding khan ceityih ak chang pynoet ce hu nyng, anih ing khawmdek awh ak awm qampum, phynlum ingkaw awi cawm awi ce thlangkhqi venawh phawng aham kumqui awithang leek ce tahy. (aiōnios )
En ik zag een anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwige Evangelie, om te verkondigen dengenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie, en geslacht, en taal, en volk; (aiōnios )
A mingmih dawinaak kat maikhu ce kumqui dy boet qoe kaana khu kaw. Qamsatlung ingkaw a myiqawl ak bawk anih ang ming hatnaak ak hu thlangkhqi hamna than dai dymnaak qoe qoe am awm kaw,” tinawh khy hy. (aiōn )
En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. (aiōn )
Ik-oeih sai ak hqing pupthli khuiawh kaw pynoet ing khan ceityih khqih a venawh kumqui dy ak hqing Khawsa ak kawsonaak ing ak be boet khqih ce pehy. (aiōn )
En een van de vier dieren gaf den zeven engelen zeven gouden fiolen, vol van den toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft. (aiōn )
Qamsatlung vai na huh ce tuh awhkaw am voel ni, cawhkaw qamsatlung taw a dytnaak amak awm lawk-kqawng khui awhkawng thoeng kawmsaw amah a seetnaak hun na cet kaw. Khawmdek a syn cyk awhkawng hqingnaak cauk awh ang ming amak pa thlangkhqi ing ak awm hawh, cehlai tuh amak awm nawh ak law hly kawi qamsatlung ce ami huh awh amik kawpoek kyi kaw. (Abyssos )
Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is. (Abyssos )
Cekcoengawh khy tlaih bai uhy, “Halleluiah! Anih a maikhu taw kumqui dyna nang khu hawh hy,” ti uhy. (aiōn )
En zij zeiden ten tweeden maal: Halleluja! En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. (aiōn )
Cehlai qamsatlung ingkaw anih ang zyng na kawpoek kyi hatnaak ak sai tawngha qawl ce tuk uhy. Kawpoek kyi hatnaak sainaak ak caming qamsatlung hatnaak ak takhqi ingkaw myiqawl ak bawkkhqi ce anih ing thai na hy. Cekkqawi ce kat mai tuili khuina a hqing na nuk khawng uhy. (Limnē Pyr )
En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. (Limnē Pyr )
A dytnaak amak awm lawk-kqawng cabi ingkaw kenqui pawm law nawh khan nakawng anuk law khan ceityih pynoet ce hu nyng. (Abyssos )
En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en een grote keten in zijn hand; (Abyssos )
a dytnaak amak awm lawk-kqawng khuina khawng hy, kum thongoet a boeih hlan dy qampum awhkawng thlang ama thainaak thai ham chawh a khaih coengawh cabi khaih sih hy. Cekcoengawh kawlkalh khuiawh loet sak kaw. (Abyssos )
En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geeindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. (Abyssos )
Cekcoengawh a mingmih ak thainaakkung qaai ce qamsatlung ingkaw tawngha qawlkhqi ak khawngnaak kat mai tuili khuina khawng hy. Than dai kumqui dy ce a hun awh khuikha kawm uh. (aiōn , Limnē Pyr )
En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. (aiōn , Limnē Pyr )
Tuicun awhkaw ak thikhqi ce tuicun ing pe law nawh, thihnaak ingkaw Hades ing lo hy, thlakthikhqi awm pe tlaih hy, thlang boeih ce a mimah a ik-oeih sai amyihna awideng boeih hy. (Hadēs )
En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. (Hadēs )
Thihnaak ingkaw Hades te mai tuili na khawng hy. Cawhkaw mai tuili cetaw a voeihih thihnaak ni. (Hadēs , Limnē Pyr )
En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. (Hadēs , Limnē Pyr )
Hqingnaak cauk awh ming amak pa thlang cetaw mai tuili na khawng uhy. (Limnē Pyr )
En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs. (Limnē Pyr )
Cehlai kqina ak ngetkhqi, amak cangnaak thlangkhqi, boeksekhqi, thlang ak himkhqi, amak thym na nu pa thawlhnaak ak saikhqi, kutlam ak toek thlangkhqi, myi ak beekkhqi ingkaw qaai ak kqawnkhqi – vemih thlangkhqi hamna a kat mai tuili ce awm hy. Ve ve a voeihih thihnaak na awm hy,” ni tina hy. (Limnē Pyr )
Maar den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood. (Limnē Pyr )
Khawmthan am awm voel kaw, Mai vang am ngoe voel kawm usaw khawkdai awm am ngoe voel kawm uh, kawtih Bawipa Khawsa ing vangnaak ce pek khqi kaw. A mingmih ing kumqui dy uk hawh kawm uh. (aiōn )
En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben; want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. (aiōn )
Vemih ak thlangkhqi taw tui amak awm lawngca, myi zilh ing a zawn ak thlangkhqi ni. Ak hyp soeih thannaak ce a mingmih aham hoep peek na awm hawh hy. ()