< Deuteronomo 28 >
1 Ngati mumvera Yehova Mulungu wanu ndi kutsatira mosamalitsa malamulo ake onse amene ndikukupatsani lero lino, Yehova Mulungu wanu adzakukwezani pamwamba pa mitundu yonse ya pa dziko lapansi.
En het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, zo zal de HEERE, uw God, u hoog zetten boven alle volken der aarde.
2 Madalitso awa adzabwera kwa inu ndi kuyenda nanu ngati mumvera Yehova Mulungu wanu:
En al deze zegeningen zullen over u komen, en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods, zult gehoorzaam zijn.
3 Mudzadalitsika mʼmizinda yanu ndi kudalitsika mʼdzikolo.
Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld.
4 Yehova adzadalitsa ana anu, zokolola za mʼdziko lanu, ngʼombe zanu pamodzi ndi ziweto zanu zonse.
Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
5 Dengu lanu ndi chiwaya chanu cha buledi zidzadalitsika.
Gezegend zal zijn uw korf, en uw baktrog.
6 Mudzadalitsika pa kulowa kwanu ndi pa kutuluka kwanu.
Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan.
7 Yehova adzaonetsetsa kuti adani anu amene adzakuwukirani agonjetsedwe pamaso panu. Iwo adzabwera kwa inu kuchokera mbali imodzi koma adzakuthawani ku mbali zisanu ndi ziwiri.
De HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen voor uw aangezicht; door een weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.
8 Yehova adzatumiza madalitso pa nkhokwe zanu ndi pa chilichonse chimene muchikhudza. Yehova Mulungu wanu adzakudalitsani mʼdziko limene akukupatsani.
De HEERE zal den zegen gebieden, dat Hij met u zij in uw schuren, en in alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
9 Yehova Mulungu wanu adzachititsa kuti mukhale anthu ake opatulika, monga momwe analonjezera pa malumbiro ake, ngati musunga malamulo ake ndi kuyenda mʼnjira zake.
De HEERE zal u Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen wandelen.
10 Pamenepo anthu onse a dziko lapansi adzaona kuti mumadziwika ndi dzina la Yehova ndipo adzakuopani.
En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.
11 Yehova adzakupambanitsani kwambiri ndipo adzakupatsani ana ambiri, ziweto zambiri, ndi zokolola zochuluka, mʼdziko limene Yehova analumbira kwa makolo anu kuti adzakupatsani.
En de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.
12 Yehova adzatsekula kumwamba kumene amasungirako chuma chake, kutumiza mvula mʼdziko lanu pa nthawi yake ndi kudalitsa ntchito yonse ya manja anu. Mudzakongoza mitundu yambiri koma inu simudzakongola kwa aliyense.
De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen.
13 Yehova adzakuthandizani kukhala mutu osati mchira. Mukakhala ndi chidwi ndi malamulo a Yehova Mulungu wanu amene ndikukupatsani lero lino ndi kuwatsata mosamalitsa, inu mudzakhala apamwamba nthawi zonse osati apansi.
En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen;
14 Musapatukire ku dzanja lamanja kapena lamanzere pa lamulo lina lililonse limene ndikukupatsani lero lino ndi kumatsatira kapena kuyitumikira milungu ina.
En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.
15 Koma ngati simumvera Yehova Mulungu wanu ndi kusatsata mosamalitsa malamulo ake ndi malangizo ake onse amene ndikukupatsani lero lino, matemberero awa adzabwera pa inu ndikukugonjetsani:
Daarentegen zal het geschieden, indien gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; zo zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.
16 Mudzatembereredwa mu mzinda ndi kutembereredwa mʼmudzi.
Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.
17 Dengu lanu ndi chiwaya chanu cha buledi zidzatembereredwa.
Vervloekt zal zijn uw korf, en uw baktrog.
18 Zipatso za mʼmimba mwanu zidzatembereredwa, ndiponso zomera za mʼdziko lanu, ana angʼombe zanu ndi ana ankhosa zanu zidzatembereredwa.
Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
19 Mudzatembereredwa pa kulowa kwanu ndi pa kutuluka kwanu.
Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.
20 Yehova adzakutumizirani matemberero, chisokonezo ndi minyozo pa chilichonse chimene mudzachichita mpaka mudzawonongedwa ndi kukhala bwinja mofulumira chifukwa cha zoyipa zimene mwazichita pa kumutaya Yehova.
De HEERE zal onder u zenden den vloek, de verstoring en het verderf, in alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, en totdat gij haastelijk omkomt, vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.
21 Yehova adzakugwetserani mliri wa matenda mpaka atakuwonongani mʼdziko limene mukulowa kukalitengali.
De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
22 Yehova adzakukanthani ndi nthenda yowondetsa, ya malungo ndi ya zotupatupa, ndi kutentha kwakukulu ndi chilala, ndi chinsikwi ndi chiwawu zimene zidzakusautsani mpaka mutawonongeka.
De HEERE zal u slaan met tering, en met koorts, en met vurigheid, en met hitte, en met droogte, en met brandkoren, en met honigdauw, die u vervolgen zullen, totdat gij omkomt.
23 Mitambo ya pamutu panu idzawuma ngati mkuwa ndipo sidzagwetsa mvula mpaka nthaka yanu idzawuma gwaa ngati chitsulo.
En uw hemel, die boven uw hoofd is, zal koper zijn, en de aarde, die onder u is, zal ijzer zijn.
24 Mʼmalo mwa mvula Yehova adzakupatsani fumbi ndi dothi ndipo lidzakugwerani kuchokera kumwamba mpaka mutawonongeka.
De HEERE, uw God, zal pulver en stof tot regen uws lands geven; van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.
25 Yehova adzalola kuti adani anu akugonjetseni. Mudzadzera njira imodzi pokalimbana ndi adani anu koma pothawa mudzabalalika mbali zisanu ndi ziwiri. Mudzakhala chinthu chochititsa mantha pakati pa maufumu onse a dziko lapansi.
De HEERE zal u geslagen geven voor het aangezicht uwer vijanden; door een weg zult gij tot hem uittrekken, en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde beroerd worden.
26 Mitembo yanu idzadyedwa ndi mbalame zamumlengalenga ndi nyama zakutchire, ndipo palibe amene adzaziyingitse.
En uw dood lichaam zal aan alle gevogelte des hemels, en aan de beesten der aarde tot spijze zijn; en niemand zal ze afschrikken.
27 Yehova adzakusautsani ndi zithupsa za ku Igupto ndi zotupatupa, zipere, ndi mphere zimene simudzachiritsika nazo.
De HEERE zal u slaan met zweren van Egypte, en met spenen, en met droge schurft, en met krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden.
28 Yehova adzakusautsani inu ndi misala, khungu ndi chisokonekero cha maganizo.
De HEERE zal u slaan met onzinnigheid, en met blindheid, en met verbaasdheid des harten;
29 Masanasana mudzayenda ngati muli mu mdima, kumafufuzira njira ngati wosaona. Mudzakhala olephera pa chilichonse mungachite. Tsiku ndi tsiku mudzaponderezedwa ndi kuberedwa wopanda wokupulumutsani.
Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een blinde omtast in het donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.
30 Mudzachita chinkhoswe ndi mkazi, koma wina adzakulandani ndi kumukwatira. Mudzamanga nyumba koma simudzagonamo. Mudzalima munda wamphesa koma simudzadyako zipatso zake.
Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken.
31 Ngʼombe yanu yamtheno idzaphedwa inu muli pomwepo koma simudzadyako. Bulu wanu adzalandidwa kwa inu mwamakani osabwera nayenso. Nkhosa zanu zidzapatsidwa kwa adani anu, ndipo palibe amene adzazipulumutsa.
Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden, en tot u niet wederkeren; uw klein vee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.
32 Ana anu aamuna ndi aakazi adzaperekedwa kwa anthu a mitundu ina ndipo inu mudzafika potopa ndi kulefuka nʼkudikirira tsiku ndi tsiku kuti mwina anawo abwerako.
Uw zonen en uw dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen dag; maar het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.
33 Anthu amene simukuwadziwa adzakudyerani zokolola zanu, ndipo mudzakhala mukuponderezedwa mwankhanza masiku onse.
De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.
34 Zimene muzidzaziona zidzakusokonezani mitu.
En gij zult onzinnig zijn, vanwege het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
35 Yehova adzakusautsani ndi zithupsa zaululu ndi zosachiritsika za mʼmawondo ndi mʼmiyendo ndipo zidzafalikira kuchoka kuphazi mpaka kumutu.
De HEERE zal u slaan met boze zweren, aan de knieen en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.
36 Yehova adzakuthamangitsirani, inu ndi mafumu anu amene muwayika, ku dziko losadziwika kwa inu ndi kwa makolo anu. Kumeneko mudzakapembedza milungu ina, milungu ya mitengo ndi miyala.
De HEERE zal u, mitsgaders uw koning, dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen.
37 Inu mudzakhala chinthu chochititsa mantha kuchisunga ndiponso chinthu chotukwanidwa ndi chonyozeka kwa anthu a mitundu yonse kumene Yehova adzakuthamangitsirani.
En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken, waarheen u de HEERE leiden zal.
38 Mudzadzala mbewu zambiri ku munda koma mudzakolola pangʼono, chifukwa dzombe lidzaziwononga.
Gij zult veel zaads op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen; want de sprinkhaan zal het verteren.
39 Mudzadzala mpesa ndi kulimirira koma vinyo wake simudzamumwa kapena kukolola mphesazo, chifukwa mphutsi zidzadya mphesazo.
Wijngaarden zult gij planten, en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de worm zal het afeten.
40 Mudzakhala ndi mitengo ya olivi mʼdziko lanu lonse koma simudzagwiritsa ntchito mafuta ake, chifukwa zipatso zake zidzayoyoka.
Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven; want uw olijfboom zal zijn vrucht afwerpen.
41 Mudzabereka ana aamuna ndi aakazi koma sadzakhala anu, chifukwa adzapita ku ukapolo.
Zonen en dochteren zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn; want zij zullen in gevangenis gaan.
42 Magulumagulu a dzombe adzawononga mitengo yanu ndi mbewu za mʼdziko lanu.
Al uw geboomte, en de vrucht uws lands zal het boos gewormte erfelijk bezitten.
43 Mlendo wokhala pakati panu adzatukuka kuposa inu, koma inuyo mudzaloweralowera pansi.
De vreemdeling, die in het midden van u is, zal hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.
44 Iye adzakubwereketsani, koma inu simudzatha kubwereketsa. Iye adzakhala mutu ndipo inu mudzakhala mchira.
Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal tot een hoofd zijn, en gij zult tot een staart zijn.
45 Matemberero onsewa adzabwera pa inu. Adzakulondolani ndi kukugonjetsani mpaka mutawonongeka, chifukwa simunamvere Yehova Mulungu wanu ndi kusunga malamulo ndi malangizo amene anakupatsani.
En al deze vloeken zullen over u komen, en u vervolgen, en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn, om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.
46 Matemberero amenewa adzakhala chizindikiro ndi chozizwitsa kwa inu ndi zidzukulu zanu mpaka kalekale.
En zij zullen onder u tot een teken, en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.
47 Pakuti inu simunatumikire Yehova Mulungu wanu pa nthawi imene zinthu zinkakuyenderani bwino,
Omdat gij den HEERE, uw God, niet gediend zult hebben met vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de veelheid van alles;
48 chomwecho pa nthawi ya njala ndi ludzu, ya maliseche ndi umphawi woopsa, mudzatumikira adani amene Yehova adzakutumizirani. Iye adzayika goli lachitsulo mʼkhosi mwanu kufikira atakuwonongani.
Zo zult gij uw vijanden, die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst, en in naaktheid, en in gebrek van alles; en Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.
49 Yehova adzakutumizirani mtundu wa anthu kuchokera kutali kumapeto kwa dziko lapansi nudzachita ngati mphungu yowulukira pansi, mtundu wa anthu umene chiyankhulo chawo simudzachimva,
De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan;
50 mtundu wooneka wochititsa mantha, wopanda ulemu kwa okalamba kapena chisoni kwa ana.
Een volk, stijf van aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn.
51 Iwo adzagwira ana a ziweto zanu, natenga zokolola za mʼdziko lanu kufikira mutawonongeka. Iwo sadzakusiyirani tirigu, vinyo watsopano kapena mafuta a olivi, kapena mwana wangʼombe aliyense kapena mwana wankhosa mpaka mutasanduka bwinja.
En het zal de vrucht uwer beesten, en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien noch kudden van uw klein vee zal overig laten, totdat Hij u verdoe.
52 Iwo adzathira nkhondo mizinda yonse mʼdziko lanu lonse mpaka malinga anu ataliatali omwe mumadalira aja atagwa. Adzathira nkhondo mizinda yonse ya mʼdziko limene Yehova Mulungu wanu akukupatsani.
En het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land, dat u de HEERE, uw God, gegeven heeft.
53 Chifukwa cha zosautsa zimene mdani wanu adzabweretsa pa nthawi yokuthirani nkhondo, inu mudzadya ana anu, mnofu wa ana anu aamuna ndi aakazi amene Yehova Mulungu wanu wakupatsani.
En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren, die u de HEERE, uw God, gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen
54 Ngakhale munthu woleza mtima ndi wachifundo kwambiri pakati panu sadzakhala ndi chifundo pa mʼbale wake weniweni kapena mkazi wake amene iye amamukonda kapena ana ake otsalawo,
Aangaande den man, die teder onder u, en die zeer wellustig geweest is, zijn oog zal kwaad zijn tegen zijn broeder, en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben;
55 ndipo sadzagawirako aliyense wa iwo mnofu wa ana ake amene akudyawo. Kadzakhala kali komweko basi kamene kamutsalira chifukwa cha msautso umene mdani wanu adzagwetsa pa nthawi yothira nkhondo mizinda yanu yonse.
Dat hij niet aan een van die zal geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u in al uw poorten zal benauwen.
56 Mayi woleza mtima ndi wachifundo kwambiri pakati panu, uja woti sangayerekeze kuponda pansi, adzabisira mwamuna wake amene amamukonda ndi ana ake omwe aamuna ndi aakazi
Aangaande de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield; haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen haar zoon, en tegen haar dochter;
57 zotsalira za uchembere zochoka mʼmimba mwake ndi ana amene wabereka. Pakuti adzafuna kuti adye zimenezi yekha mobisa pa nthawi yothiridwa nkhondo chifukwa cha masautso amene mdani wanu adzagwetsa pa inu mʼmizinda yanu.
En dat om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar zonen, die zij gebaard zal hebben; want zij zal hen eten in het verborgene, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten.
58 Ngati simutsata mosamalitsa mawu onse a malamulo awa amene alembedwa mʼbuku lino, komanso ngati simuopa dzina la ulemerero ndi loopsa, dzina la Yehova Mulungu wanu,
Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken Naam, den HEERE, uw God;
59 Yehova adzatumiza pa inu ndi zidzukulu zanu miliri yoopsa, zosautsa zowawa ndi zokhalitsa, ndi matenda aakulu ndi ovuta kuchiritsika.
Zo zal de HEERE uw plagen wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en gewisse plagen, en boze en gewisse krankten zijn.
60 Adzakubweretserani matenda onse a ku Igupto aja mumawaopawa ndipo adzakukanirirani.
En Hij zal op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.
61 Yehova adzakubweretseraninso mtundu uliwonse wa matenda ndi zosautsa zimene sizinalembedwe mʼbuku la malamulo lino, mpaka mutawonongeka.
Ook alle krankte, en alle plage, die in het boek dezer wet niet geschreven is, zal de HEERE over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt.
62 Inu aja munali ochuluka ngati nyenyezi zakumwamba mudzatsala ochepa chabe chifukwa simunamvere Yehova Mulungu wanu.
En gij zult met weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de sterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam geweest zijt.
63 Monga kunamukomera Yehova kukulemeretsani ndi kukuchulukitsani, momwemonso kudzamukondweretsa kukunthani ndi kukuwonongani. Inu mudzazulidwa kukuchotsani mʼdziko limene mukulowa kukalitengali.
En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
64 Kenaka Yehova adzakubalalitsani pakati pa anthu a mitundu yonse, kuchokera ku mapeto a dziko kufika ku mapeto ena. Kumeneko mudzapembedza milungu ina, milungu ya mitengo ndi ya miyala, imene inu eni kapena makolo anu sanayidziwepo.
En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.
65 Pakati pa mitundu ya anthu imeneyi simudzapeza mpata, popanda malo woti nʼkuyikapo phazi. Kumeneko Yehova adzakupatsani moyo wa nkhawa, maso otopa ndi chiyembekezo, ndi mtima wosakhazikika.
Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen, en mattigheid der ziel.
66 Inu mudzakhala osakhazikika mopitirira, odzazidwa ndi mantha usiku ndi usana womwe, osowa chitsimikizo cha pa moyo wanu.
En uw leven zal tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, en gij zult van uw leven niet zeker zijn.
67 Mmawa muzidzati, “Chikhala anali madzulo!” ndipo madzulo mudzati, “Chikhala unali mmawa!” Mudzanena zimenezi chifukwa cha mantha amene adzakhale mu mtima mwanu ndi chifukwa cha zomwe muzidzaziona.
Des morgens zult gij zeggen: Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
68 Yehova adzakubwezani ku Igupto pa sitima zapamadzi paulendo umene Ine ndinati musawuyendenso. Kumeneko mudzadzitsatsa nokha kwa adani anu monga akapolo aamuna ndi aakazi, koma palibe amene adzakuguleni.
En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen, door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden; maar er zal geen koper zijn.