< ᏉᎳ ᏈᎵᎩᏱ ᎠᏁᎯ ᏧᏬᏪᎳᏁᎸᎯ 4 >
1 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏓᎵᏅᏟ ᎢᏨᎨᏳᎢ ᎠᎴ ᎤᏣᏘ ᎢᏨᏯᏅᏘ, ᏍᎩᏯᎵᎡᎵᏍᏗᏍᎩ ᎠᎴ ᎠᏆᎵᏍᏚᎶᏙᏗ, ᏅᏩᏍᏕᏍᏗ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᏕᏥᏙᎨᏍᏗ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎡᏣᎵᏍᎦᏍᏙᏛᎢ, ᎢᏨᎨᏳᎢ.
Zo dan, mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon, staat alzo in den Heere, geliefden!
2 ᏥᏍᏗᏰᏗᎭ ᏳᎣᏗᏯ, ᎠᎴ ᏥᏍᏗᏰᏗᎭ ᏏᏂᏗᎩ ᎾᏍᎩ ᎤᏠᏱᏉ ᎢᏧᏅᏁᏗᏱ ᏚᎾᏓᏅᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏓᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏒᎢ.
Ik vermaan Euodia, en ik vermaan Syntyche, dat zij eensgezind zijn in den Heere.
3 ᎠᎴ ᎬᏍᏗᏰᏗᎭ ᎾᏍᏉ ᏂᎯ ᏂᏣᏠᎾᏍᏛᎾ ᎬᎩᎾᏖᏆᎶᎯ, ᎬᎩᏍᏕᎸᏗᏱ Ꮎ ᎠᏂᎨᏴ ᎬᎩᏍᏕᎸᎯᏙᎸᎯ ᏓᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᎦᎵᏥᏙᏂᏙᎲ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ, ᎯᏯᏠᏯᏍᏔᏅᎭ ᎾᏍᏉ ᏞᎻᎾ ᎠᎴ ᎠᏂᏐᎢ ᎤᏠᏱ ᏦᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᏚᎾᏙᎥ ᏥᏕᎪᏪᎳ ᎬᏂᏛ ᎠᏓᏁᎯ ᎪᏪᎵᎯ.
En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, wees dezen vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens, en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens.
4 ᎢᏣᎵᎮᎵᎨᏍᏗ ᏂᎪᎯᎸ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ; ᎢᏣᎵᎮᎵᎨᏍᏗ, ᎦᏗᎭ ᏔᎵᏁ.
Verblijdt u in den Heere te allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u.
5 ᎢᏣᏓᏅᏘᏳ ᎨᏒ ᎾᏅᎢ ᏴᏫ ᎠᏂᎦᏔᎮᏍᏗ; ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎾᎥᏂᏳ ᏓᏯᎢ.
Uw bescheidenheid zij allen mensen bekend. De Heere is nabij.
6 ᏞᏍᏗ ᎪᎱᏍᏗ ᏱᏤᎵᎯᏍᎨᏍᏗ; ᏄᏓᎴᏒᏍᎩᏂ ᎪᎱᏍᏗ ᎠᏓᏙᎵᏍᏙᏗ ᎠᎴ ᎠᏔᏲᏍᏗ ᎨᏒ ᎬᏗ ᎠᎵᎮᎵᏍᏗ ᎬᏩᎵᏠᏯᏍᏗ, ᎬᏂᎨᏒ ᏁᏨᏁᎮᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏄᏍᏛ ᎢᏣᏚᎵᏍᎬᎢ;
Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;
7 ᏅᏩᏙᎯᏯᏛᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏁᏗ ᎨᏒ, ᎾᏍᎩ ᏥᎦᎶᏒᏍᏗᎭ ᏂᎦᎥ ᎬᏓᏅᏖᏗ ᎨᏒᎢ, ᏧᏍᏆᏂᎪᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏗᏥᎾᏫ ᎠᎴ ᏗᏣᏓᏅᏙ, ᎦᎶᏁᏛ ᏥᏌ ᏂᎬᏂᏏᏍᎨᏍᏗ.
En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.
8 ᎤᎵᏍᏆᎸᏗᏃ ᎨᏒᎢ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᏂᎦᎥ ᎦᏰᎪᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᏂᎦᎥ ᎦᎸᏉᏙᏗ ᎨᏒᎢ, ᏂᎦᎥ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒᎢ, ᏂᎦᎥ ᎦᏓᎭ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᏂᎦᎥ ᎣᏏᏳ ᎬᏰᎸᏗ ᎨᏒᎢ, ᏂᎦᎥ ᎣᏏᏳ ᎠᏂᏃᎮᏍᎨᏍᏗ; ᎢᏳᏃ ᎣᏏᏳ ᎢᏯᏛᏁᏗ ᏰᎭ, ᎢᏳᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᎦᎸᏉᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏕᏣᏓᏅᏖᏍᎨᏍᏗ.
Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve;
9 ᎾᏍᎩ ᎫᏓᎴᏅᏛ ᏍᎩᏯᏕᎶᏆᎡᎸᎯ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᏍᎩᏯᏓᏂᎸᏤᎸᎯ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏍᎩᏯᏛᎦᏁᎸᎯ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏍᎩᎪᎡᎸᎯ ᎨᏒᎢ, ᏂᏣᏛᏁᎮᏍᏗ; ᎤᏁᎳᏅᎯᏃ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎠᏓᏁᎯ ᏗᏥᎧᎿᎭᏩᏗᏓᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn.
10 ᎠᏎᏃ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏣᏘ ᏥᏯᎵᎡᎵᏨᎩ, ᎾᏍᎩ ᎿᎭᏉ ᎤᏬᎯᏨᎯ ᏍᎩᏯᏅᏛ ᏔᎵᏁ ᎠᏤᎯᏲᎩ, ᎾᏍᎩ ᎾᎿᎭᎤᎬᏩᎵ ᎾᏍᏉ ᏍᎩᏯᏅᏛᎩ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᏣᏜᏓᏅᏓᏕᎮᎢ.
En ik ben grotelijks verblijd geweest in den Heere, dat gij nu eenmaal wederom verwakkerd zijt om aan mij te gedenken; waaraan gij ook gedacht hebt, maar gij hebt de gelegenheid niet gehad.
11 ᎥᏝ ᎠᏗᎾ ᎠᎩᏂᎬᏎᎲ ᏥᏁᎢᏍᏗᏍᎬ ᏱᎩ, ᎠᏆᏕᎶᏆᎥᏰᏃ ᏂᎦᎥ ᎾᏆᎵᏍᏓᏁᎵᏕᎬ ᎣᏏᏳᏉ ᎠᎩᏰᎸᏗᏱ.
Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.
12 ᏥᎦᏔᎭ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗᏱ ᎡᎳᏗ ᏱᎾᏆᏛᎿᎭᏕᎦ, ᎠᎴ ᏥᎦᏔᎭ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗᏱ ᎤᏣᏘ ᏯᎩᎭ; ᏂᎦᎥ ᏕᎨᏌᏗᏒᎢ, ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᎾᏆᎵᏍᏓᏁᎵᏕᎬᎢ, ᎥᏇᏲᏅ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗᏱ ᎾᏍᏉ ᏯᏉᎳᏅ ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏯᎩᏲᏏᎭ, ᎾᏍᏉ ᎤᏣᏘ ᏯᎩᎭ ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏯᎩᏂᎬᏎᎭ
En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.
13 ᏂᎦᎥᏉ ᎢᎬᏆᏛᏁᏗ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᎾᏍᎩ ᏣᏆᎵᏂᎪᎯᏍᏗᎭ.
Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.
14 ᎠᏎᏍᎩᏂᏃᏅ ᎣᏏᏳ ᏂᏣᏛᏁᎸ ᏥᏍᎩᏁᎸ ᎠᏆᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᏥᎩᎵᏲᎬ ᎢᏳᎢ.
Nochtans hebt gij wel gedaan, dat gij met mijn verdrukking gemeenschap gehad hebt.
15 ᎾᏍᎩᏃ ᏂᎯ ᏈᎵᎩᏱ ᎢᏤᎯ, ᎢᏥᎦᏔᎮᏍᏗ ᎾᏍᏉ, ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎢᎬᏱᏱ ᎢᏨᏯᎵᏥᏙᏁᎸ ᎾᎯᏳ ᎹᏏᏙᏂ ᎠᏆᏂᎩᏒ, ᎥᏝ ᎢᎸᎯᏢ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎪᎱᏍᏗ ᏱᎬᏆᏛᏁᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏁᏗ ᎠᎴ ᎥᏓᏘᏁᏗ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ, ᏂᎯ ᎢᏨᏒ.
En ook gij, Filippensen, weet, dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedonie vertrokken ben, geen Gemeente mij iets medegedeeld heeft tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen.
16 ᏕᏏᎶᏂᎦᏰᏃ ᏫᎨᏙᎲ ᏌᏉ ᏂᏣᏓᏅᏒᎩ ᎠᎩᏂᎬᏎᎲ ᎠᏆᎵᏍᏕᎸᏙᏗ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏔᎵᏁᎢ.
Want ook in Thessalonica hebt gij mij eenmaal en andermaal gezonden, tot nooddruft.
17 ᎥᏝ ᎠᏗᎾ ᎠᏆᏚᎵᏍᎬ ᎠᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᏱᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ; ᎤᏓᏔᏅᎯᏍᎩᏂ ᎠᏆᏚᎵᎭ ᎤᏣᏘ ᎢᏣᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht, die overvloedig is tot uw rekening.
18 ᎠᏎᏃ ᏂᎦᎥᏉ ᎠᎩᎭ ᎠᎴ ᎤᏣᏔᏅᎯ; ᎠᎩᎧᎵᏬᎯ, ᏗᏆᏓᏂᎸᏨᎯ ᎨᏒ ᎢᏆ’ᎶᏓᏓ ᎤᏲᎸᎯ ᎾᏍᎩ ᏅᏓᏣᏓᏅᏒᎯ, ᎤᏣᏘ ᎤᎦᎾᏍᏛ ᎦᏩᏒᎩ, ᎠᏥᎸ ᎨᎳᏍᏗ ᏗᎬᏓᏂᎸᎢᏍᏗ, ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ.
Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafroditus ontvangen heb, dat van u gezonden was, als een welriekende reuk, een aangename offerande, Gode welbehagelijk.
19 ᎠᏎᏃ ᎠᏆᏁᎳᏅᎯ ᎢᏥᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏂᎦᎥ ᎢᏥᏂᎬᏎᎲᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎤᏪᎿᎭᎢᏳ ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ᎦᎶᏁᏛ ᏥᏌ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ.
Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus.
20 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎴ ᎢᎩᏙᏓ ᎦᎸᏉᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏂᎪᎯᎸ ᎠᎴ ᏂᎪᎯᎸᎢ. ᎡᎺᏅ. (aiōn )
Onzen God nu en Vader zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn )
21 ᏕᏥᏲᎵᎭ ᎾᏂᎥ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᎦᎶᏁᏛ ᏥᏌ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ. ᎣᏣᎵᏅᏟ ᎠᏂ ᏦᏤᏙᎭ ᏫᎨᏥᏲᎵᎭ.
Groet alle heiligen in Christus Jezus; U groeten de broeders, die met mij zijn.
22 ᎾᏂᎥ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᏫᎨᏥᏲᎵᎭ, Ꮀ ᎤᎬᏫᏳᎭ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏏᏌ ᏚᏓᏘᎾᎥᎢ.
Al de heiligen groeten u, en meest die van het huis des keizers zijn.
23 ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᎦᏤᎵ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏤᎵᎦ ᎢᏤᎳᏗᏙᎮᏍᏗ ᏂᏥᎥᎢ. ᎡᎺᏅ.
De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.