< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 9 >

1 ᏫᏚᏯᎲᏃ ᏔᎳᏚ ᎢᏯᏂᏛ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᏚᏁᎴ ᎾᏂᎥ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᎬᏩᏃᎯᏳᏗᏱ, ᎠᎴ ᏚᏂᏢᎬ ᏧᎾᏓᏅᏬᏗᏱ.
En Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al de duivelen, en om ziekten te genezen.
2 ᏚᏅᏎᏃ ᎤᎾᎵᏥᏙᏅᏍᏗᏱ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ, ᎠᎴ ᏧᏂᏢᎩ ᏧᏂᏅᏬᏗᏱ
En Hij zond hen heen, om te prediken het Koninkrijk Gods, en de kranken gezond te maken.
3 ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᏞᏍᏗ ᎪᎱᏍᏗ ᎢᏣᏓᏁᎳᏅᎩ ᎢᏣᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᎢᏣᎢᏒᎢ, ᏞᏍᏗ ᏗᏙᎳᏅᏍᏗ, ᎠᎴ ᏕᎦᎶᏗ, ᎠᎴ ᎦᏚ, ᎠᎴ ᎠᏕᎸ; ᎠᎴ ᎢᏥᏏᏴᏫᎭ ᏞᏍᏗ ᏔᎵ ᏗᏣᏄᏬ ᏱᏗᏥᏁᎮᏍᏗ.
En Hij zeide tot hen: Neemt niets mede tot den weg, noch staven, noch male, noch brood, noch geld; noch iemand van u zal twee rokken hebben.
4 ᎢᎸᎯᏢᏃ ᎠᏓᏁᎸ ᎢᏥᏴᎯᎮᏍᏗ ᎾᎭᏉ ᎢᏥᏁᏍᏗ, ᎠᎴ ᎾᎿᎭᎢᏣᏂᎩᏍᎨᏍᏗ.
En in wat huis gij ook zult ingaan, blijft aldaar, en gaat van daar uit.
5 ᎩᎶᏃ ᏂᏗᏣᏓᏂᎸᎬᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎾᎿᎭᎦᏚᎲ ᎢᏥᏄᎪᎨᏍᏗ, ᏗᏣᎳᏏᏕᏂ ᎪᏍᏚ ᏚᏅᎦᎸ ᏕᏥᏅᎪᎥᏗᏍᎨᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᎧᏃᎮᏍᎩ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᎾᏡᏗᏍᎩ.
En zo wie u niet zullen ontvangen, uitgaande van die stad, schudt ook het stof af van uw voeten, tot een getuigenis tegen hen.
6 ᎤᎾᏂᎩᏒᏃ ᏕᎦᏚᏩᏗᏒ ᎤᏁᏙᎴ ᎠᎾᎵᏥᏙᎲᏍᎨ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ, ᎠᎴ ᏓᎾᏓᏅᏫᏍᎨ ᏂᎦᎥ ᎠᏁᏙᎲᎢ.
En zij, uitgaande, doorgingen al de vlekken, verkondigende het Evangelie, en genezende de zieken overal.
7 ᎡᎶᏛᏃ ᏅᎩ ᎢᎦᏚᎩ ᎨᏒ ᏍᎦᏚᎩ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎤᏛᎦᏁ ᏂᎦᏛ ᏕᎤᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ; ᎠᎴ ᎤᏕᏯᏔᏁᎴᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᎩᎶ ᏣᏂ ᎤᏲᎱᏒ ᏕᎤᎴᎯᏌᏅ ᎠᎾᏗᏍᎬᎢ;
En Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen, die van Hem geschiedden; en was twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd werd, dat Johannes van de doden was opgestaan;
8 ᎩᎶᏃ ᎢᎳᏯ ᎦᎾᏄᎪᎩ ᎠᎾᏗᏍᎬᎢ; ᎢᎦᏛᏃ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᎸᎯᏳ ᏣᏁᎮ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᏚᎴᎯᏌᏅ ᎠᎾᏗᏍᎬᎢ.
En van sommigen, dat Elias verschenen was; en van anderen, dat een profeet van de ouden was opgestaan.
9 ᎡᎶᏛᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏣᏂ ᏥᏍᎫᏕᏒᎩ; ᎯᎠᏍᎩᏂ ᎦᎪ, ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏄᏍᏗ ᏥᏥᏯᏛᎩᎭ? ᎤᏟᏂᎬᏁᎴᏃ ᎤᎪᏩᏛᏗᏱ.
En Herodes zeide: Johannes heb ik onthoofd; wie is nu Deze, van Welken ik zulke dingen hoor? En hij zocht Hem te zien.
10 ᎨᏥᏅᏏᏛᏃ ᎢᎤᏂᎷᏨ, ᎬᏩᏃᏁᎴ ᏂᎦᏛ ᏄᎾᏛᏁᎸᎢ. ᏚᏘᏅᏎᏃ ᎠᎴ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎢᎾᎨ ᏭᎶᏎ ᎦᏚᎲ ᎾᎥ ᏇᏣᏰᏗ ᏣᏃᏎᎰᎢ.
En de apostelen, wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad, genaamd Bethsaida.
11 ᏴᏫᏃ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒ ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏎᎢ; ᎠᎴ ᏚᏓᏂᎸᏤᎢ, ᏚᏁᎢᏍᏓᏁᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ, ᎠᎴ ᏚᏅᏩᏁ ᎤᏚᎸᏗ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᎯ ᏗᎨᏥᏅᏬᏗᏱ.
En de scharen, dat verstaande, volgden Hem; en Hij ontving ze, en sprak tot hen van het Koninkrijk Gods; en die genezing van node hadden, maakte Hij gezond.
12 ᎢᎦᏃ ᎿᎭᏉ ᎦᎶᏐᎲᏍᎨᎢ ᎬᏩᎷᏎᎴ ᏔᎳᏚ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏤᎴᎢ, ᏘᏰᎵᎯᏍᏓ ᎤᏂᏣᏘ, ᎾᏍᎩ ᏩᏁᎾ ᏙᏗᎦᏚᎲ ᎠᎴ ᏙᏗᎦᎶᎨᏒ ᎠᏂ ᎬᏩᏚᏫᏛ ᏫᏚᏂᏒᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗ ᏭᏂᏩᏛᏗᏱ; ᎠᏂᏰᏃ ᎢᎾᎨᏉ ᎨᏒ ᎢᏕᏙᎭ.
En de dag begon te dalen; en de twaalven, tot Hem komende, zeiden tot Hem: Laat de schare van U, opdat zij, heengaande in de omliggende vlekken en in de dorpen, herberg nemen mogen, en spijze vinden; want wij zijn hier in een woeste plaats.
13 ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᏂᎯ ᏗᏤᎳᏍᏓ. ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᎯᏍᎩᏉ ᎦᏚ ᏙᏥᏰᎭ ᎠᎴ ᎠᏣᏗ ᏔᎵᏉᎢ; ᎢᏳᏍᎩᏂᏃᏅ ᏲᎩᏩᏎᏅ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏴᏫ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗ.
Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden, en twee vissen; tenzij dan dat wij heengaan en spijs kopen voor al dit volk;
14 ᎯᏍᎩᏰᏃ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᎢᏴᏛ ᎾᏂᎡ ᎠᏂᏍᎦᏯ. ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᏩᎾᏅᎥᎦ ᎯᏍᎦᏍᎪᎯ ᎢᎫᏂᏨᏛ ᎨᏎᏍᏗ.
Want er waren omtrent vijf duizend mannen. Doch Hij zeide tot Zijn discipelen: Doet hen nederzitten bij zaten, elk van vijftig.
15 ᎾᏍᎩᏃ ᏄᎾᏛᏁᎴᎢ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎤᎾᏅᏗᏱ ᏂᏚᏅᎴᎢ.
En zij deden alzo, en deden hen allen nederzitten.
16 ᎯᏍᎩᏃ ᎦᏚ ᏚᎩᏎᎢ, ᎠᎴ ᏔᎵ ᎠᏣᏗ ᏚᏁᏎᎢ; ᎦᎸᎳᏗᏃ ᏫᏚᎧᎿᎭᏅ ᎤᎵᎮᎵᏤᎢ, ᎠᎴ ᎤᎬᎭᎷᏰᎢ, ᎠᎴ ᏚᏁᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏧᏂᏁᏗᏱ ᎤᏂᏣᏘ.
En Hij, de vijf broden en de twee vissen genomen hebbende, zag op naar den hemel, en zegende die, en brak ze, en gaf ze den discipelen, om der schare voor te leggen.
17 ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏁᏃ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏚᏃᎸᏎᎢ; ᎠᎴ ᎤᏄᏖᏎ ᎤᎵᎬᎭᎷᏴᎯ ᎤᎾᏘᏰᎸᎯ ᏔᎳᏚ ᎢᏯᎧᎵᎢ ᏔᎷᏣ.
En zij aten en werden allen verzadigd; en er werd opgenomen, hetgeen hun van de brokken overgeschoten was, twaalf korven.
18 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ ᎾᏍᎩ ᎤᏩᏒ ᎨᏒ ᎠᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎠᏁᎮᎢ; ᏚᏛᏛᏁᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎦᎪ ᎬᏉᏎᎰ ᏴᏫ?
En het geschiedde, als Hij alleen was biddende, dat de discipelen met Hem waren, en Hij vraagde hen, zeggende: Wie zeggen de scharen, dat Ik ben?
19 ᎤᏂᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᏣᏂ ᏗᏓᏬᏍᎩ; ᎢᎦᏛᏍᎩᏂ ᎢᎳᏯ; ᎠᏂᏐᎢᏃ, ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᎸᎯᏳ ᎤᎾᏕᏅᎯ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᏚᎴᎯᏌᏅ [ ᎠᎾᏗᏍᎪᎢ.]
En zij, antwoordende, zeiden: Johannes de Doper; en anderen: Elias; en anderen: Dat enig profeet van de ouden opgestaan is.
20 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᏂᎯᎾᏃ ᎦᎪ ᏍᎩᏲᏎᎭ? ᏈᏓ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ.
En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij, dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide: De Christus Gods.
21 ᎤᎵᏂᎩᏛᏃ ᏚᏅᏍᏓᏕᎴ ᏚᏁᏤᎴ ᎩᎶ ᎤᏂᏃᏁᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎾᏍᎩ,
En Hij gebood hun scherpelijk en beval, dat zij dit niemand zeggen zouden;
22 ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎠᏎ ᎤᏣᏘ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏧᎩᎵᏳᏤᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᏗᎬᏩᏲᎯᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ, ᎠᎴ ᎠᏥᎢᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᏦᎢᏁ ᎢᎦ ᏣᎦᎴᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood en ten derden dage opgewekt worden.
23 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᏂᎦᏛ, ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ ᎠᎩᏍᏓᏩᏛᏍᏗᏱ ᎤᏩᏒ ᎠᏓᏓᏱᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏱᏍᎨᏍᏗ ᏂᏚᎩᏨᏂᏒ ᎤᏤᎵ ᏧᏓᎿᎭᏩᏛ, ᎠᎴ ᎠᎩᏍᏓᏩᏕᎨᏍᏗ.
En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op, en volge Mij.
24 ᎩᎶᏰᏃ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ ᎤᏍᏕᎸᏗᏱ ᎬᏅᎢ ᎤᏲᎱᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎬᏅ ᎤᏲᎱᏎᎮᏍᏗ ᎠᏴ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏕᎸᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal het behouden.
25 ᎦᏙᏰᏃ ᏳᏁᏉᏥ ᏴᏫ ᎢᏳᏃ ᏂᎬ ᎡᎶᎯ ᎤᏤᎵ ᏱᏄᎵᏍᏔᏅ, ᎤᏩᏒᏃ ᏳᏲᎱᏒ ᎠᎴ ᏯᎦᏓᎢᏅ.
Want wat baat het een mens, die de gehele wereld zou winnen, en zichzelven verliezen, of schade zijns zelfs lijden?
26 ᎩᎶᏰᏃ ᎠᏆᏕᎰᏍᎨᏍᏗ ᎠᏴ ᎠᎴ ᎠᎩᏁᏨᎢ, ᎾᏍᎩ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎤᏕᎰᎯᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᎯᏳ ᎦᎷᏨᎭ ᎤᏄᏬᏍᏕᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵᎦ, ᎠᎴ ᎤᏙᏓ ᎤᏤᎵᎦ, ᎠᎴ ᎨᏥᎸᏉᏗ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid, en in de heerlijkheid des Vaders, en der heilige engelen.
27 ᎠᏎᏃ ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎢᏨᏃᏁᎭ, ᎩᎶ ᎠᏂ ᏓᏂᏙᎦ ᎥᏝ ᏴᏛᎾᏙᎴᎰᏏ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎬᏂ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎠᏂᎪᎲᎭ.
En Ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen dergenen, die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij het Koninkrijk Gods zullen gezien hebben.
28 ᏧᏁᎳᏃ ᎢᏴᏛ ᏫᏄᏒᎸ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏐᎢ, ᎯᎠ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎾᏍᎩ ᏈᏓ ᎠᎴ ᏣᏂ ᎠᎴ ᏥᎻ ᏚᏘᏅᏎ ᎠᎴ ᎤᎿᎭᎷᏎ ᎣᏓᎸ ᎤᏓᏙᎵᏍᏔᏅᏎᎢ.
En het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus, en Johannes, en Jakobus, en klom op den berg, om te bidden.
29 ᎠᏓᏙᎵᏍᏗᎨᏃ ᏄᏍᏛ ᎤᎧᏛ ᎤᏓᏁᏟᏴᏎᎢ, ᎠᎴ ᏚᏄᏩᎥ ᎤᏁᎩᏳ ᎠᎴ ᎬᏩᏥᏍᏓᎷᎩᏍᎩ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ.
En als Hij bad, werd de gedaante Zijns aangezichts veranderd, en Zijn kleding wit en zeer blinkende.
30 ᎠᎴ ᎬᏂᏳᏉ ᎬᏩᎵᏃᎮᏔᏁ ᎠᏂᏔᎵ ᎠᏂᏍᎦᏯ, ᎾᏍᎩ ᎼᏏ ᎠᎴ ᎢᎳᏯᎨᏎᎢ,
En ziet, twee mannen spraken met Hem, welke waren Mozes en Elias.
31 ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᎾᏄᏬᏍᏕ ᎬᏂᎨᏒ ᏄᎾᏛᏁᎴᎢ; ᎠᎴ ᎤᏂᏁᎢᏍᏔᏁ ᎤᎵᏍᏆᏕᏗᏱ ᎨᏒ ᏥᎷᏏᎵᎻ.
Dewelke, gezien zijnde in heerlijkheid, zeiden Zijn uitgang, dien Hij zoude volbrengen te Jeruzalem.
32 ᏈᏓᏍᎩᏂ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏁᎯ ᎤᏣᏘ ᏓᏂᎸᏍᎨᎢ; ᎤᏂᏰᏨᏃ ᎤᏂᎪᎮ ᎤᏤᎵ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏂᏔᎵ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎦᏙᎬ ᏗᏂᏙᎩ.
Petrus nu, en die met hem waren, waren met slaap bezwaard; en ontwaakt zijnde, zagen zij Zijn heerlijkheid, en de twee mannen, die bij Hem stonden.
33 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎾᏍᎩ ᎿᎭᏉ ᎬᏩᏓᏅᎡᎮᎢ, ᏈᏓ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᏥᏌ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎣᏏᏳ ᎠᏂ ᏥᏕᏙᎭ; ᎠᎴ ᏦᎢ ᏫᏙᏥᎵᏦᏛᎦ; ᏌᏉ ᏂᎯ ᏣᏤᎵᎦ, ᏌᏉᏃ ᎼᏏ ᎤᏤᎵᎦ, ᏌᏉᏃ ᎢᎳᏯ ᎤᏤᎵᎦ, ᎥᏝ ᏯᎦᏔᎮ ᏂᎦᏪᏍᎬᎢ.
En het geschiedde, als zij van Hem afscheidden, zo zeide Petrus tot Jezus: Meester, het is goed, dat wij hier zijn; en laat ons drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elias een; niet wetende, wat hij zeide.
34 ᎠᏏᏉ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ ᎤᎶᎩᎳᏕᎢ ᎠᎴ ᎤᏄᏢᏔᏁᎢ; ᎠᎴ ᎤᏂᏍᎦᎴ ᎤᏂᏄᏴᎸ ᎤᎶᎩᎸᎢ.
Als hij nu dit zeide, kwam een wolk, en overschaduwde hen; en zij werden bevreesd, als die in de wolk ingingen.
35 ᎤᎶᎩᎸᏃ ᏧᎶᏎ ᎧᏁᎬ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᎨᏳᎢ ᎠᏇᏥ, ᎾᏍᎩ ᎡᏣᏛᏓᏍᏓᏁᎮᏍᏗ.
En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem!
36 ᎧᏁᎬ ᎤᎶᏐᏅ ᎤᏩᏒᏉ ᎠᏥᏩᏛᎮ ᏥᏌ. ᎡᎳᏪᏱᏉᏃ ᎤᏅᏎᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏳᏂᏃᏁᎴ ᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᏄᏍᏛ ᎤᏂᎪᎲᎢ.
En als de stem geschiedde, zo werd Jezus alleen gevonden. En zij zwegen stil, en verhaalden in die dagen niemand iets van hetgeen zij gezien hadden.
37 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏁ ᎾᏍᎩ ᎤᎩᏨᏛ ᏧᏂᎦᏐᎠᏒ ᎣᏓᎸᎢ, ᎤᏂᏣᏘ ᏴᏫ ᏕᎬᏩᏠᏎᎢ.
En het geschiedde des daags daaraan, als zij van den berg afkwamen, dat Hem een grote schare in het gemoet kwam.
38 ᎠᎴ ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎾᎿᎭᎤᎾᏓᏡᎬ ᎤᏪᎷᏁᎢ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎬᏍᏗᏰᏗᎭ ᏘᏯᎦᏃᏗᏱ ᎠᏇᏥ; ᎤᏩᏒᎯᏳᏰᏃ ᎠᏇᏥ ᎾᏍᎩ;
En ziet, een man van de schare riep uit, zeggende: Meester, ik bid U, zie toch mijn zoon aan; want hij is mij een eniggeborene.
39 ᎠᎴ ᎬᏂᏳᏉ, ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏂᏱᏍᎪᎢ, ᎠᎴ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎨᎷᎲᏍᎪᎢ, ᎠᎴ ᎤᎸᏕᏍᏗᏍᎪᎢ ᎠᎴ ᏓᎭᏬᎢᎰᎢ, ᎤᏂᏆᎶᏛᏃ ᎦᏂᎳ ᎤᏓᏅᎡᎰᎢ.
En zie, een geest neemt hem, en van stonde aan roept hij, en hij scheurt hem, dat hij schuimt, en wijkt nauwelijks van hem, en verplettert hem.
40 ᎦᏥᏔᏲᏎᎸᏃ ᎨᏣᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᏂᏄᎪᏫᏍᏗᏱ; ᎠᏎᏃ ᎤᏂᏄᎸᏅᎩ.
En ik heb Uw discipelen gebeden, dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet gekund.
41 ᏥᏌᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; Ᏺ, ᏂᏦᎯᏳᏒᎾ ᎠᎴ ᎢᏣᎦᏔᎲᏛ ᎪᎯ ᏥᏤᎭ! ᎢᎳᎪ ᏂᎪᎯᎴᏍᏗ ᎢᏨᏰᎳᏗᏙᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎤᎾᏁᎳᎩ ᎢᏨᏰᎵᏎᎮᏍᏗ? ᎡᎯᏯᏘᏄᎦ ᏤᏥ.
En Jezus, antwoordende, zeide: O ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, en ulieden verdragen? Breng uw zoon hier.
42 ᎠᏏᏉᏃ ᏣᎢᏎᎢ ᎠᏍᎩᎾ ᎤᏍᏢᏂᏍᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᎤᎸᏕᏍᏔᏁᎢ. ᏥᏌᏃ ᎤᏍᎦᏤ ᎦᏓᎭ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᎴ ᎤᏅᏩᏁ ᎠᏲᎵ, ᎠᎴ ᏔᎵᏁ ᎢᎤᏪᎧᏁᎴ ᎤᏙᏓ.
En nog, als hij naar Hem toekwam, scheurde hem de duivel, en verscheurde hem; maar Jezus bestrafte den onreinen geest, en maakte het kind gezond, en gaf hem zijn vader weder.
43 ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎ ᎤᏣᏘ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ. ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒ ᏂᎦᎥ ᏥᏌ ᏄᏛᏁᎸᎢ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ;
En zij werden allen verslagen over de grootdadigheid Gods. En als zij allen zich verwonderden over al de dingen, die Jezus gedaan had, zeide Hij tot Zijn discipelen:
44 ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏂᏥᏪᎭ ᏩᏴᎭ ᏗᏥᎴᏂ; ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᏴᏫ ᏗᎨᏥᏲᎯᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Legt gij deze woorden in uw oren: Want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in der mensen handen.
45 ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏳᏃᎵᏤ ᎾᏍᎩ ᏂᏚᏪᏎᎸᎢ, ᎠᎴ ᎨᎬᏍᎦᎳᏁᎴᎢ, ᎾᏍᎩ ᏄᏂᎪᎲᎾ ᎨᏎᎢ; ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎦᎢᎮ ᎬᏩᏛᏛᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᏄᏪᏒᎢ.
Maar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen.
46 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏂᏃᎮᎴ ᎤᏅᏒ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᎤᏟ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ.
En er rees een overlegging onder hen, namelijk, wie van hen de meeste ware.
47 ᏥᏌᏃ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᏄᏍᏛ ᏓᎾᏓᏅᏖᏍᎬ ᏙᏧᎾᏓᏅᏛᎢ, ᎠᏲᎵ ᏭᏯᏅᎮ ᎠᎴ ᎤᏬᎸ ᎾᎥ ᎤᏪᎧᏁᎢ,
Maar Jezus, ziende de overleggingen hunner harten, nam een kindeken, en stelde dat bij Zich;
48 ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎩᎶ ᏓᏓᏂᎸᎨᏍᏗ ᎯᎠ ᎠᏲᎵ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏴ ᏓᏆᏓᏂᎸᎨᏍᏗ; ᎩᎶᏃ ᎠᏴ ᏓᏆᏓᏂᎸᎨᏍᏗ, ᏓᏓᏂᎸᎨᏍᏗ ᏅᏛᎩᏅᏏᏛ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎤᏍᏗᎧᏂ ᏂᎯ ᏂᎦᏛ ᏂᏣᏛᏅᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎨᏎᏍᏗ.
En zeide tot hen: Zo wie dit kindeken ontvangen zal in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen zal, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Want die de minste onder u allen is, die zal groot zijn.
49 ᏣᏂᏃ ᎤᏁᏤ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎣᏥᎪᎥᎩ ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏕᎦᏄᎪᏫᏍᎬᎩ ᏕᏣᏙᎥ ᎬᏗᏍᎬᎩ; ᎣᏥᏅᏍᏓᏕᎸᎩᏃ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᏂᎩᏍᏓᏩᏕᎬᎾ ᎨᏒᎢ.
En Johannes antwoordde en zeide: Meester! wij hebben een gezien, die in Uw Naam de duivelen uitwierp, en wij hebben het hem verboden, omdat hij U met ons niet volgt.
50 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ, ᏞᏍᏗ ᎡᏥᏅᏍᏓᏕᎸᎩ; ᎩᎶᏰᏃ ᏂᎦᏡᏗᏍᎬᎾ ᏱᎩ ᎾᏍᎩ ᎢᎦᎵᎪᏁᎯ.
En Jezus zeide tot hem: Verbied het niet; want wie tegen ons niet is, die is voor ons.
51 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏁ ᎿᎭᏉ ᎠᏍᏆᎵᏍᎨ ᎦᎸᎳᏗ ᏣᎦᏓᏂᎸᎢᏍᏗᏱ, ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎤᏓᏅᏖ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏭᎶᎯᏍᏗᏱ.
En het geschiedde, als de dagen Zijner opneming vervuld werden, zo richtte Hij Zijn aangezicht, om naar Jeruzalem te reizen.
52 ᏚᏅᏎᏃ ᎢᎬᏱ ᎠᏁᎩ; ᎤᏁᏅᏎᏃ, ᎠᎴ ᏌᎺᎵ ᎠᏁᎯ ᎤᏂᏚᎲ ᏭᏂᏴᎴᎢ, ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏛᏅᎢᏍᏓᏁᏗᏱ.
En Hij zond boden uit voor Zijn aangezicht; en zij, heengereisd zijnde, kwamen in een vlek der Samaritanen, om voor Hem herberg te bereiden.
53 ᎥᏝᏃ ᏱᏗᎬᏩᏓᏂᎸᏤᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏥᏩᎦᏙ ᏅᏩᏍᏕᎢ.
En zij ontvingen Hem niet, omdat Zijn aangezicht was als reizende naar Jeruzalem.
54 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᏥᎻ ᎠᎴ ᏣᏂ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᎪᎲ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎣᏏᏉᏍᎪ ᏱᏰᎸᎾ ᏲᎩᏂᏁᏨ ᎠᏥᎸ ᎦᎸᎳᏗ ᏅᏓᏳᎶᎯᏍᏗᏱ ᎠᎴ ᎤᎾᎪᎲᏍᏙᏗᏱ ᎾᏍᎩᏯ ᎢᎳᏯ ᏄᏛᏁᎸᎢ?
Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?
55 ᎠᏎᏃ ᎤᎦᏔᎲᏒ ᏚᎬᏍᎪᎸᏁ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎥᏝ ᏱᏍᏗᎦᏔᎭ ᏄᏍᏛ ᎠᏓᏅᏙ ᎢᏍᏗᎲᎢ.
Maar Zich omkerende, bestrafte Hij hen, en zeide: Gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt.
56 ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᏧᎷᏥᎸ ᎥᏝ ᏴᏫ ᏓᏅᏅ ᏱᏚᏛᏔᏂᎸ, ᏚᏍᏕᎸᎯᎸᏉᏍᎩᏂ. ᏅᏩᏓᎴᏃ ᏗᎦᏚᎲ ᏭᏂᎶᏎᎢ.
Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden. En zij gingen naar een ander vlek.
57 ᎠᎾᎢᏒᏃ ᏅᏃᎯ ᎯᎠ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᏓᎬᏍᏓᏩᏗᏙᎵ ᏂᎦᎥ ᎮᏙᎲᎢ.
En het geschiedde op den weg, als zij reisden, dat een tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.
58 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏧᎳ ᏚᏂᏔᎴᏐᎢ, ᏥᏍᏆᏃ ᎦᎳᏅᏛ Ꭰ-ᏂᏃᎯᎵᏙᎯ ᏚᎾᏁᏍᏓᏝᎰᎢ; ᏴᏫᏍᎩᏂ ᎤᏪᏥ ᎥᏝ ᎢᎸᎯᏢ ᎠᏍᎪᎵ ᎤᏠᏗᏱ ᏱᎩ.
En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge.
59 ᎤᏩᏓᎴᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏍᎩᏍᏓᏩᏚᎦ. ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᏍᏆᎵᏍᎪᎸᏓᏏ ᎢᎬᏱ ᎠᏇᏅᏍᏗᏱ ᏫᏥᏂᏐᏗᏱ ᎡᏙᏓ.
En Hij zeide tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, laat mij toe, dat ik heenga, en eerst mijn vader begrave.
60 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᏓᏂᏂᏏᏍᎨᏍᏗ ᏗᎬᏩᏂᏲᎱᎯᏎᎸᎯ; ᏂᎯᏍᎩᏂ ᎮᎾ ᏩᎵᏥᏙᎲᎦ ᏫᏃᎲᎵ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ.
Maar Jezus zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig het Koninkrijk Gods.
61 ᏅᏩᏓᎴᏃ ᎾᏍᏉ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᏓᎬᏍᏓᏩᏗᏙᎵ; ᎠᏎᏃ ᎢᎬᏱ ᎨᎾ ᏫᎦᏥᏲᎵᎦ ᏅᏛᏂᏂ ᏗᏇᏅᏒᎢ.
En ook een ander zeide: Heere, ik zal U volgen; maar laat mij eerst toe, dat ik afscheid neme van degenen, die in mijn huis zijn.
62 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎥᏝ ᎩᎶᎢ, ᏧᏏᏔᏛᎯ ᎦᏓᎷᎪᏗ ᏱᎠᎦᏔᎲᏃ, ᏰᎵ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᏫᎬᏩᏴᏍᏗ ᏱᎩ.
En Jezus zeide tot hem: Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 9 >