< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 18 >
1 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏌ ᏄᏪᏒ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏚᏘᏅᏒᎩ, ᎤᏄᎪᏨᎩ ᏚᏪᏐᏨᎩ ᎩᏠᏂ ᎤᏪᏴᎢ, ᎾᎿᎭᎠᏫᏒᏗᏱ ᎪᏢᏒᎩ, ᎾᎿᎭᎤᏴᎸᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ.
Jezus, dit gezegd hebbende, ging uit met Zijn discipelen over de beek Kedron, waar een hof was, in welken Hij ging, en Zijn discipelen.
2 ᏧᏓᏏᏃ ᎤᏡᏗᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎠᎦᏔᎯᏳ ᎨᏒᎩ ᎾᎿᎭᏂ, ᏥᏌᏰᏃ ᎠᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏯᏃᎩᏳ ᎾᎿᎭᏓᏂᎳᏫᎬᎩ.
En Judas, die Hem verried, wist ook die plaats, dewijl Jezus aldaar dikwijls vergaderd was geweest met Zijn discipelen.
3 ᎿᎭᏉᏃ ᏧᏓᏏ ᏚᏘᏁᏅ ᏑᎾᏓᏡᎩ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ, ᎠᎴ ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ, ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏉᎵᏏ ᏅᏓᏳᎾᏓᎴᏅᎯ, ᎾᎿᎭᎤᎷᏨᎩ, ᏓᏂᏁᎲᎩ ᏗᏨᏍᏙᏗ ᎠᎴ ᏗᎵᏍᎦᏍᏙᏙᎢ.
Judas dan, genomen hebbende de bende krijgsknechten en enige dienaars van de overpriesters en Farizeen, kwam aldaar met lantaarnen, en fakkelen, en wapenen.
4 ᏥᏌᏃ ᎠᎦᏔᎯᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᎥ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎤᏪᏅᏒᎩ ᎯᎠ ᏫᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎦᎪ ᎡᏥᏲᎭ?
Jezus dan, wetende alles, wat over Hem komen zou, ging uit, en zeide tot hen: Wien zoekt gij?
5 ᎯᎠ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᎡᎯ. ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏴ ᎾᏍᎩ. ᏧᏓᏏᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏡᏗᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎦᏙᎬᎩ ᎠᏂᏙᎾᎥᎢ.
Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazarener. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen.
6 ᎿᎭᏉᏃ, ᎠᏴ ᎾᏍᎩ, ᏚᏬᏎᎸ, ᎤᎾᏏᏅᏒᎩ, ᎡᎳᏗ ᏫᏚᏂᏅᏨᎩ.
Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het; gingen zij achterwaarts, en vielen ter aarde.
7 ᎿᎭᏉᏃ ᏔᎵᏁ ᏙᎤᏛᏛᏅᎩ, ᎦᎪ ᎡᏥᏲᎭ? ᏚᏪᏎᎸᎩ ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᎡᎯ.
Hij vraagde hun dan wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus den Nazarener.
8 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ, ᎦᏳᎳ ᎢᏨᏃᏁᎸ ᎠᏴ ᎾᏍᎩ ᎨᏒᎢ. ᎢᏳᏃ ᎠᏴ ᏍᎩᏲᎮᏍᏗ, ᎯᎠ ᎤᎾᏁᎳᎩ ᏩᎾᏓᏅᎾ;
Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.
9 ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎢ; “ᏗᏍᎩᎧᏁᎸᎯ ᎥᏝ ᎠᏏᏴᏫ ᏍᎩᏲᎱᏎᎸ.”
Opdat het woord vervuld zou worden, dat Hij gezegd had: Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren.
10 ᎿᎭᏉᏃ ᏌᏩᏂ ᏈᏓ ᎠᏰᎳᏍᏗᎦᏅᎯᏛ ᎦᏁᎲᎢ, ᎤᎸᎲᎩ, ᎠᎴ ᎤᎷᏴᎩ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎤᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᎦᏘᏏ ᎦᎴᏂ ᎤᎵᏍᏕᏍᏔᏅᎩ. ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎹᎵᎦ ᏧᏙᎢᏛ ᎨᏒᎩ.
Simon Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg des hogepriesters dienstknecht, en hieuw zijn rechteroor af. En de naam van den dienstknecht was Malchus.
11 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ ᏈᏓ; ᏥᎯᎳᏓ ᏣᏤᎵ ᎠᏰᎳᏍᏗ-ᎦᏅᎯᏛ ᎦᎳᏗᏍᏗᏱ; ᎤᎵᏍᏈᏗ ᎡᏙᏓ ᎠᎩᏁᎸᎯ, ᏝᏍᎪ ᏴᏓᎦᏗᏔᎯ?
Jezus dan zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede. Den drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken?
12 ᎿᎭᏉᏃ ᏑᎾᏓᏡᎩ, ᎠᎴ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᎠᎴ ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᏧᏂᏁᏤᎸᎯ, ᎬᏩᏂᏴᎲᎩ ᏥᏌ, ᎠᎴ ᎬᏩᎸᎸᎩ.
De bende dan, en de overste over duizend, en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk, en bonden Hem;
13 ᎠᎴ ᎡᎾ ᏧᏬᎸᎢ ᎢᎬᏱ ᏫᎬᏩᏘᏅᏍᏔᏅᎩ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎧᏱᏆ ᎤᎿᎭᏥᏴᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎨᏒᎩ ᎾᎯᏳ ᎤᏕᏘᏴᏌᏗᏒᎢ.
En leidden Hem henen, eerst tot Annas; want hij was de vrouws vader van Kajafas, welke deszelven jaars hogepriester was.
14 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎧᏱᏆ ᏥᏚᏁᏤᎴ ᎠᏂᏧᏏ, ᎯᎠ ᏥᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎤᏟ ᎣᏏᏳ ᎢᎦᎵᏍᏓᏁᏗ ᎠᏏᏴᏫ ᏱᏚᏲᎱᎯᎭᎸ ᏴᏫ.
Kajafas nu was degene, die den Joden geraden had, dat het nut was, dat een Mens voor het volk stierve.
15 ᏌᏩᏂᏃ ᏈᏓ ᎤᏍᏓᏩᏛᏒᎩ ᏥᏌ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏅᏩᏓᎴ ᎠᏓᏍᏓᏩᏗᏙᎯ. ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎤᎦᏔᎯ ᎨᏒᎩ; ᎢᏧᎳᎭᏃ ᏥᏌ ᎤᏂᏴᎸᎩ ᎤᏜᏓᏅᏛᎢ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎦᏁᎸᎢ.
En Simon Petrus volgde Jezus, en een ander discipel. Deze discipel nu was den hogepriester bekend, en ging met Jezus in des hogepriesters zaal.
16 ᏈᏓᏍᎩᏂ ᏙᏱᏗᏢᏉ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᎤᎴᏅᎩ. ᎿᎭᏉᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏐᎢ ᎠᏓᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎤᎦᏔᎯ, ᎤᏄᎪᏨᎩ, ᏭᎵᏃᎮᏔᏅᎩ ᎠᏛ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᎠᎦᏘᏯ, ᎠᎴ ᎤᏴᏔᏅᎩ ᏈᏓ.
En Petrus stond buiten aan de deur. De andere discipel dan, die den hogepriester bekend was, ging uit, en sprak met de deurwaarster, en bracht Petrus in.
17 ᎿᎭᏉᏃ ᎾᏍᎩ ᎠᏛ, ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᎠᎦᏘᏯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸ ᏈᏓ; ᏂᎯᎧ ᎾᏍᏉ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎯᏍᏓᏩᏗᏙᎯ? ᎥᏝ, ᎤᏛᏅᎩ.
De dienstmaagd dan, die de deurwaarster was, zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen Mens? Hij zeide: Ik ben niet.
18 ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗᏃ ᎠᎴ ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ ᎾᎿᎭᎠᎾᏙᎾᎥᎩ, ᎧᏃᏍᎦ ᎤᏃᏙᏔᏅᎯ ᎨᏒᎩ, — ᎤᏴᏢᎩᏰᏃ, ᎠᎴ ᎤᏂᎦᎾᏬᏍᎬᎩ. ᏈᏓᏃ ᎨᎸᎩ ᎦᏙᎬᎩ ᎠᎴ ᎤᎦᎾᏬᏍᎬᎩ.
En de dienstknechten en de dienaars stonden, hebbende een kolenvuur gemaakt, omdat het koud was, en warmden zich. Petrus stond bij hen, en warmde zich.
19 ᎿᎭᏉᏃ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎤᏛᏛᏅᎩ ᏥᏌ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎠᎴ ᏄᏍᏛ ᏓᏕᏲᎲᏍᎬ ᎤᎬᏩᎵ.
De hogepriester dan vraagde Jezus van Zijn discipelen, en van Zijn leer.
20 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎬᏂᎨᏒ ᎦᏥᏬᏁᏗᏍᎬᎩ ᎡᎶᎯ; ᏯᏃᎩᏳ ᏕᎦᏕᏲᎲᏍᎬ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏕᎪᏢᏩᏗᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏛᏅ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᎾᎿᎭᎠᏂᏧᏏ ᏂᎪᎯᎸ ᏧᏂᎳᏫᏦᎯᏍᏗᏱ ᏥᎩ, ᎤᏕᎵᏛᏃ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᎠᏆᏛᏅᎯ ᏱᎩ.
Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen; en in het verborgen heb Ik niets gesproken.
21 ᎦᏙᏃ ᎠᏴ ᎢᏍᏆᏛᏛᎲᏍᎦ? ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏔᏛᏛᎲᎦ ᎤᎾᏛᎦᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏥᏪᏎᎸᎢ. ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂᎦᏔᎭ ᎾᎩᏪᏒᎢ.
Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten, wat Ik gezegd heb.
22 ᎾᏍᎩᏃ ᏄᏪᏒ, ᎠᏏᏴᏫ ᏗᏓᏂᏱᏍᎩ ᎾᎥ ᎦᏙᎩ ᎤᏏᏛᏂᎸᎩ ᏥᏌ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎾᏍᎩᏍᎪ ᏂᏪᏎ ᎯᏁᏤᎭ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ?
En als Hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die daarbij stond, Jezus een kinnebakslag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den hogepriester?
23 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏳᏃ ᎤᏐᏅ ᎠᎩᏁᏤᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎯᎦᏔᎯ ᏫᏂᎦᎵᏍᏓ ᎤᏐᏅ ᎠᎩᏁᏨᎢ; ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎣᏏᏳ ᎠᎩᏁᏤᏍᏗ, ᎦᏙᏃ ᏥᏍᏋᏂᎭ?
Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij?
24 ᎡᎾᏰᏃ ᎤᏁᏨᎯ ᎨᏒᎩ ᎠᎦᎸᎢᏛ ᎠᎦᏘᏅᏍᏗᏱ ᎧᏱᏆ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸᎨᎶᎯ ᏧᏪᏅᏒᎢ.
(Annas dan had Hem gebonden gezonden tot Kajafas, den hogepriester.)
25 ᏌᏩᏂᏃ ᏈᏓ ᎦᏙᎬᎩ ᎤᎦᎾᏬᏍᎬᎩ. ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᏂᎯᎧ ᎾᏍᏉ ᎯᎠ ᎯᏍᏓᏩᏗᏙᎯ? ᎤᏓᏱᎸᎩ, ᎥᏝ, ᎤᏛᏅᎩ.
En Simon Petrus stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt gij ook niet uit Zijn discipelen? Hij loochende het, en zeide: Ik ben niet.
26 ᎠᏏᏴᏫ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏩᎾ ᏈᏓ ᎤᎵᏍᏕᏒᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏝᏍᎪ ᏱᎬᎪᎡ ᏥᏍᏕᏙᎲᎩ ᎠᏫᏒᏗᏱ?
Een van de dienstknechten des hogepriesters, die maagschap was van dengene, dien Petrus het oor afgehouwen had, zeide: Heb ik u niet gezien in den hof met Hem?
27 ᏈᏓᏃ ᏔᎵᏁ ᎤᏓᏱᎸᎩ. ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏣᏔᎦ ᎤᏴᎳᏒᎩ.
Petrus dan loochende het wederom. En terstond kraaide de haan.
28 ᎿᎭᏉ ᎧᏱᏆ ᎦᏁᎸ ᎤᎾᏘᎿᎭᏫᏛᎲᎩ ᏥᏌ, ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᏭᎾᏘᏅᏍᏔᏅᎩ; ᎠᎴ ᏑᎾᎴ ᎨᏒᎩ. ᎤᏅᏒᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᏳᏁᏅᏎᎢ, ᎦᏓᎭ ᏱᏃᏣᎵᏍᏓ ᎠᏁᎵᏍᎬᎩ, ᎧᏃᎯᏰᎩ ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᏧᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎤᏂᏰᎸᏒᎩ.
Zij dan leidden Jezus van Kajafas in het rechthuis. En het was 's morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten.
29 ᏆᎴᏗᏃ ᏓᏳᏄᎪᏨᎩ ᎠᏂᏙᎾᎥ ᎤᎷᏨᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᏙ ᎡᏧᎢᏍᏗᎭ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ?
Pilatus dan ging tot hen uit, en zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens?
30 ᎤᏂᏁᏨᎩ ᎯᎠ ᎤᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏳᏃ ᎤᏍᎦᏅᏨᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎨᏎᎢ ᎥᏝ ᏱᏙᎨᏨᏲᎯᏎᎴᎢ.
Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen kwaaddoener ware, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben.
31 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎡᏣᏘᎿᎭᏫᏛ, ᎢᏨᏒ ᏗᏥᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎢᏨᏓ ᎡᏥᏱᎵᏓ. ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏧᏏ ᎯᎠ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᎤᎵᏁᏨᎯ ᏱᎩ ᏴᏫ ᎣᏥᎯᏍᏗᏱ.
Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem, en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd iemand te doden.
32 [ ᎾᏍᎩ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ ] ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᏥᏌ ᎤᏁᏨᎢ, ᎦᏛᎬ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗᏱ ᎤᏲᎱᎯᏍᏗᏱ.
Opdat het woord van Jezus vervuld wierd, dat Hij gezegd had, betekenende, hoedanigen dood Hij sterven zoude.
33 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᏔᎵᏁ ᏗᎫᎪᏗᏱ ᎤᏴᎸᎩ, ᎠᎴ ᏥᏌ ᏭᏯᏅᎲᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ, ᏂᎯᏍᎪ ᏣᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ?
Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
34 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎪ ᏨᏒ ᏣᏓᏅᏖᏛ ᎾᏍᎩ ᏥᏂᏪᎠ, ᎩᎶᎨ ᎾᏍᎩ ᎨᏣᏃᎮᎮᎴᎢ?
Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, of hebben het u anderen van Mij gezegd?
35 ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏥᎪ ᎠᏴ ᏥᏧᏏ? ᏗᏣᏤᎵᎦ ᏴᏫ, ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᏕᎨᏣᏲᏒ ᎦᏙ ᏣᏛᏁᎸ.
Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?
36 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᎩᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎠᏂ ᎡᎶᎯ ᎡᎯ ᏱᎩ. ᎢᏳᏃ ᎠᎩᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎠᏂ ᎡᎶᎯ ᎡᎯ ᏱᎨᏎᎢ, ᏗᏆᏤᎵᎦ ᏱᏚᎾᏟᏴᎮᎢ, ᏞᏍᏗ ᎠᏂᏧᏏ ᏗᎨᏥᏲᎯᏎᎸᎩ, ᏳᏁᎵᏎᎢ. ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎠᏂ ᎤᏓᎴᏅᎯ ᏱᎩ ᎠᎩᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ.
Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.
37 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏣᎬᏫᏳᎯᏰᎧᏂ? ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏰᎵ ᏂᏫ, ᎠᎩᎬᏫᏳᎯᏰᏃ ᎠᏴ. ᏥᏃᎮᏍᎩ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᎢᏯᏆᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏆᏕᏅᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᎡᎶᎯ ᎠᎩᎾᏄᎪᏥᎸᎩ. ᎾᏂᎥ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᎤᏂᎨᏳᎯ ᎠᎾᏛᎩᏍᎪ ᏥᏁᎬᎢ.
Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.
38 ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᎨᏒᎢ? ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏒ, ᏔᎵᏁ ᎤᏄᎪᏨᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᎠᏂᏙᎾᎥ ᏭᎶᏒᎩ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏫᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᏱᏥᏩᏘᎭ ᎤᏍᎦᏅᏨᎢ.
Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem.
39 ᎠᏎᏃ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎢᏥᎭ, ᏗᏨᏲᎯᏎᏗᏱ ᎠᏏᏴᏫ ᎧᏃᎯᏰᎩ ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎠᏍᏆᎵᏍᎬ ᎢᏳᎢ. ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏣᏚᎵᏍᎪ ᏗᏨᏲᏎᏗᏱ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ?
Doch gij hebt een gewoonte, dat ik u op het pascha een loslate. Wilt gij dan, dat ik u den Koning der Joden loslate?
40 ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎦᏛ ᏔᎵᏁ ᎤᏁᎷᏅᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎥᏝᏍᏗ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ, ᏆᎳᏆᏍᎩᏂ. ᎾᏍᎩ ᏆᎳᏆ ᎠᏓᎾᏌᎲᏍᎩ ᎨᏒᎩ.
Zij dan riepen allen wederom, zeggende: Niet Dezen, maar Bar-abbas! En Bar-abbas was een moordenaar.