< ᎨᏥᏅᏏᏛ ᏄᎾᏛᏁᎵᏙᎸᎢ 27 >

1 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏚᎪᏔᏅ ᎢᏓᎵ ᏭᎩᏅᏍᏙᏗᏱ ᏥᏳ, ᏚᏂᏲᏒᎩ ᏉᎳ ᎠᎴ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᎠᏂᏴᎩ, ᎾᏍᎩ ᏚᏂᏲᎯᏎᎸ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᏧᎵᏯᏏ ᏧᏙᎢᏛ, ᎨᎳ ᏑᎾᏓᏡᎩ ᎨᏒ ᎣᎦᏍᏓ ᏧᏤᎵᎦ.
En als het besloten was, dat wij naar Italie zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen, over aan een hoofdman over honderd, met name Julius van de keizerlijke bende.
2 ᎣᎦᏣᏅᏃ ᏥᏳᎯ ᎡᏟᎻᏗ ᎡᎯ ᎣᎩᎧᏙᏴᎩ, ᎡᏏᏱ ᎤᎶᏗᏢ ᎣᎩᏅᏍᏙᏗᏱ ᎣᎩᏰᎸᏒᎩ, ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ, ᎡᎵᏍᏓᎦ ᏧᏙᎢᏛ, ᎹᏏᏙᏂ ᏕᏌᎶᏂᎦ ᎦᏚᎲ ᎡᎯ, ᎣᏤᎲᎩ.
En in een Adramyttenisch schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azie bevaren zouden, voeren wij af; en Aristarchus, de Macedonier van Thessalonica, was met ons.
3 ᎤᎩᏨᏛᏃ ᏌᏙᏂ ᎣᎩᏃᏠᏨᎩ. ᏧᎵᏯᏏᏃ ᎣᏍᏛ ᏄᏛᏁᎸᎩ ᏉᎳ, ᎤᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎩᏰᏃ ᏧᎵᎢ ᏧᏩᏛᎲᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ.
En des anderen daags kwamen wij aan te Sidon. En Julius, vriendelijk met Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden.
4 ᎾᎿᎭᏃ ᏫᎣᎩᎧᏙᏴ ᏌᏈ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎣᎩᏅᏍᏔᏅᎩ, ᎦᏃᎸᎥᏍᎬᏰᏃ ᎢᎬᏱᏗᏢ ᏓᏳᎦᏛᎩ.
En van daar afgevaren zijnde, voeren wij onder Cyprus heen, omdat de winden ons tegen waren.
5 ᎣᎩᎶᏐᏅᏃ ᎠᎺᏉᎯ, ᏏᎵᏏᏱ ᎠᎴ ᏆᎻᏈᎵᏱ ᏧᏳᎪᏗ, ᎵᏏᏱ ᏬᎩᎷᏨᎩ, ᎹᎵ ᏕᎤᏙᎥ ᎦᏚᎲᎢ.
En de zee, die langs Cilicie en Pamfylie is, doorgevaren zijnde, kwamen wij aan te Myra in Lycie.
6 ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ ᎤᏴᏩᏛᎲᎩ ᏥᏳ ᎢᏓᎵ ᎠᏂᏂᏒᎩ, ᎡᎵᎩᏱ ᎡᎯ, ᎾᎿᎭᏃ ᏙᎩᏯᏅᎩ.
En de hoofdman, aldaar een schip gevonden hebbende van Alexandrie, dat naar Italie voer, deed ons in hetzelve overgaan.
7 ᎤᏬᎯᏨᏃ ᎦᏂᎳ ᎣᎩᏁᏅ, ᎠᎴ ᎠᏏᏉ ᏃᎩᎶᏐᏅᎾ ᎨᏒ ᎾᏓ, ᏟᏗ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᏬᎩᏅᏍᏔᏅᎩ, ᏌᎳᎼᏂ ᏧᏳᎪᏗ, ᎦᏃᎸᎥᏍᎬᏰᏃ ᎣᎩᏲᏍᏙ ᏓᏁᎲᎩ.
En als wij vele dagen langzaam voortvoeren, en nauwelijks tegenover Knidus gekomen waren, overmits het ons de wind niet toeliet, zo voeren wij onder Kreta heen, tegenover Salmone.
8 ᎤᏎᎦᏨᎯᏃ ᎾᎿᎭᎣᎩᎶᏐᏅ, ᏬᎩᎷᏨᎩ ᎣᏍᏛ ᏗᏔᎳᏗᏍᏗᏱ ᏚᏙᎥᎢ, ᎾᎥ ᎦᏚᎲ ᎴᏏᏱ ᏧᏙᎢᏛ.
En hetzelve nauwelijks voorbij zeilende, kwamen wij in een zekere plaats genaamd Schonehavens, waar de stad Lasea nabij was.
9 ᎤᏬᎯᏨᏃ, ᎠᎴ ᎤᎾᏰᎯᏍᏗᏳ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᏥᏳ ᎦᏂᏓᏍᏗᏱ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎠᎹᏟ ᎬᏗ ᎨᏒ ᎤᎶᏐᏅᎢ, ᏉᎳ ᏚᏪᏯᏔᏅᎩ,
En als veel tijd verlopen, en de vaart nu zorgelijk was, omdat ook de vasten nu voorbij was, vermaande hen Paulus,
10 ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ, ᎦᏙᎴᎣᏍᎦ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏳ ᏥᏗᏂ ᎪᎱᏍᏗ ᏗᎦᎵᏍᏓᏁᎵᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏣᏛ ᏗᎩᏲᎱᏎᎵᏒᎢ, ᎥᏝ ᎠᎵᏁᏌᎸᏉ ᎠᎴ ᏥᏳ ᎤᏩᏒ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᏕᏛᏅᎢ.
En zeide tot hen: Mannen, ik zie, dat de vaart zal geschieden met hinder en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven.
11 ᎠᏎᏃ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ ᎤᏟ ᏂᏚᏬᎯᏳᏒᎩ ᎧᏁᏥᏙᎯ ᎠᎴ ᎤᏤᎵᎦ ᏥᏳ ᎠᏂᏁᎬᎢ, ᎡᏍᎦᏉ ᏉᎳ ᏂᎦᏪᏍᎬᎢ.
Doch de hoofdman geloofde meer den stuurman en den schipper, dan hetgeen van Paulus gezegd werd.
12 ᏗᏔᎳᏗᏍᏗᏱᏃ ᏃᏒᎾ ᎨᏒ ᎾᎿᎭᎤᎪᎳᏗᏴᏗᏱ, ᎤᏟ ᎢᏯᏂᎢ ᎤᏂᏁᏨᎩ ᎾᏍᏉ ᎾᎿᎭᎤᏂᏴᏫᏛᏗᏱ, ᏰᎵ ᏈᏂᏏ ᏫᎦᏲᎩᏃᎯᏍᏗ ᎠᎴ ᏫᎦᏲᎦᎪᎳᏗᏴᏗ ᏱᎩ ᎠᏁᎵᏍᎬᎩ, ᎾᏍᎩ ᎾᎿᎭᏟᏗ ᏗᏔᎳᏗᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏭᏕᎵᎬ ᎢᏗᏢ ᏭᎦᏘ.
En alzo de haven ongelegen was om te overwinteren, vond het meerder deel geraden ook van daar te varen, of zij enigszins te Fenix konden aankomen om te overwinteren, zijnde een haven in Kreta, strekkende tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten.
13 ᎿᎭᏉᏃ ᏧᎦᎾᏮ ᎢᏗᏢ ᏧᏃᎸᏔᏅ, ᎾᏍᎩ ᎢᎦᏚᎵᏍᎬ ᏂᎦᎵᏍᏓ ᎤᏁᎵᏒ, ᎤᏂᎧᏙᏴᎩ, ᏟᏗ ᎾᎥᎢ ᎤᏂᏅᏍᏔᏅᎩ.
En alzo de zuidenwind zachtelijk waaide, meenden zij hun voornemen verkregen te hebben, en afgevaren zijnde, zeilden zij dicht voorbij Kreta henen.
14 ᎠᏎᏃ ᏄᏬᎯᏨᎾᏉ ᎣᏂ, ᎤᏱᎶᎸᎩ ᎤᏃᎴ ᏳᎶᏟᏛ ᏧᏙᎢᏛ.
Maar niet lang daarna, sloeg tegen hetzelve een stormwind, genaamd Euroklydon.
15 ᎿᎭᏉᏃ ᎦᏃᎸᎥᏍᎬ ᎤᏂᏴᎲ ᏥᏳ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏄᎸᏅ ᎤᏃᎴ ᏧᎦᏛ ᏭᎶᎯᏍᏗᏱ ᎤᏁᎳᎩ ᎧᏄᎯᏎᏍᏗ ᎣᎨᎵᏒᎩ.
En als het schip daarmede weggerukt werd, en niet kon tegen den wind opzeilen, gaven wij het op, en dreven heen.
16 ᎭᏫᏂᏗᏢᏃ ᎣᎩᏅᏍᏔᏅ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏍᏗ ᎠᎹᏰᎵ ᎤᏪᎧᎲ, ᏠᏗ ᏧᏙᎢᏛ, ᎤᏎᎦᏨᎯᏉ ᏗᎦᏲᎩᏂᏴᏗ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ ᎤᏍᏗ ᏥᏳ.
En lopende onder een zeker eilandje, genaamd Klauda, konden wij nauwelijks de boot machtig worden.
17 ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏂᏌᎳᏓᏅ, ᏗᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᏚᏅᏔᏅᎩ, ᎤᎾᎸᎸᎩ ᏥᏳ; ᎠᏂᏍᎦᎢᎲᏃ ᎤᏍᏓᎾᎸ ᎤᏂᏃᏠᎯᏍᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᎡᎳᏗ ᏂᏚᏅᏁᎸᎩ ᏓᏰᏙᎳᏛᎢ, ᎤᏂᏄᎯᏒᏉᏃ.
Dewelke opgehaald hebbende, gebruikten zij alle behulpselen, het schip ondergordende; en alzo zij vreesden, dat zij op de droogte Syrtis vervallen zouden, streken zij het zeil, en dreven alzo henen.
18 ᎤᏃᎴᏃ ᎤᏣᏘ ᎣᎩᏝᏗᏍᏔᏂᏙᎸ, ᎤᎩᏨᏛ ᎤᎾᎵᏁᏌᎴᏒᎩ.
En alzo wij van het onweder geweldiglijk geslingerd werden, deden zij den volgende dag een uitworp;
19 ᏦᎢᏁᏃ ᎢᎦ ᎣᎬᏒ ᏦᎪᏰᏂ ᏙᎬᏔᏅᎩ, ᎣᎦᏘᏅᏒᎩ ᎤᏤᎵᎦᏯ ᎤᎵᏁᏌᎸ ᏥᏳ.
En den derden dag wierpen wij met onze eigen handen het scheepsgereedschap uit.
20 ᎤᏬᎯᏨᏃ ᎾᏂᎾᏄᎪᎬᎾ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᏅᏙ ᎠᎴ ᏃᏈᏏ, ᎠᎴ ᎦᏲᎵᏉ ᏂᎨᏒᎾ ᎣᎩᏃᎸᏅ, ᎿᎭᏉ ᎦᏲᎦᏛᏂᏗᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏚᎩ ᎣᎬᏒ ᎤᎵᏛᏔᏅᎩ.
En als noch zon noch gesternten verschenen in vele dagen, en geen klein onweder ons drukte, zo werd ons voort alle hoop van behouden te worden benomen.
21 ᎿᎭᏉᏃ ᎪᎯᏗᏳ ᎦᏲᎦᎵᏍᏓᏴᏅᎯ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᏉᎳ ᏚᎴᏅᎩ ᎠᏰᎵ ᎤᎾᏣᎥᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ, ᏱᏍᎩᏲᎢᏳᏁᎢ, ᎠᎴ ᏅᏗᏥᎧᏙᏴᎾᏉ ᏱᎨᏎ ᏟᏗ, ᎥᏝ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᏐᏅ ᏱᏂᎨᏣᎵᏍᏓᏁᎴ ᎠᎴ ᏱᎨᏥᎪᎶᎯᏎᎴᎢ.
En als men langen tijd zonder eten geweest was, toen stond Paulus op in het midden van hen, en zeide: O mannen, men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben, en van Kreta niet afgevaren te zijn, en dezen hinder en deze schade verhoed te hebben;
22 ᎾᏉᏃ ᎢᏨᏔᏲᏎᎭ ᎤᎦᎵᏍᏗ ᎢᏣᏓᏅᏓᏗᏍᏗᏱ; ᎯᎠᏰᏃ ᏥᏂᏣᏛᏅ ᎥᏝ ᎩᎶᎬᏅ ᏴᎬᏩᏲᎱᏏ, ᏥᏳ ᎤᏩᏒ ᏓᎩᏲᎱᏎᎵ.
Doch alsnu vermaan ik ulieden goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van iemands leven onder u, maar alleen van het schip.
23 ᎪᎯᏰᏃ ᏒᏃᏱ ᏥᎨᏒᎩ ᎤᎶᏗᏢ ᎠᏆᎴᏁᎸ ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏴ ᎠᎩᎾᏝᎢ ᏥᎩ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏥᏕᏥᎦᎿᎭᏩᏕᎦ,
Want dezen zelfden nacht heeft bij mij gestaan een engel Gods, Wiens ik ben, Welken ook ik dien,
24 ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏞᏍᏗ ᏱᏍᎦᎢᎮᏍᏗ, ᏉᎳ, ᏏᏌ ᎤᏬᎸ ᎢᎬᏱᏗᏢ ᎠᏎ ᏔᎴᏂ; ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎦᏣᎧᏁᎸ ᏂᎦᏛ ᏥᏳᎯ ᏥᏣᏣᎠ.
Zeggende: Vrees niet, Paulus, gij moet voor den keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen.
25 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏥᏍᎦᏯ, ᎤᎦᎵᏍᏗ ᎢᏣᏓᏅᏓᏓ; ᏥᏲᎢᏳᎲᏍᎦᏰᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᎾᎩᏪᏎᎸ ᎾᏍᎩᏯ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
Daarom zijt goedsmoeds, mannen, want ik geloof Gode, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is.
26 ᎠᏎᏍᎩᏂᏃᏅ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏍᏗ ᎠᎹᏰᎵ ᎤᏪᎧᎲ ᏓᎩᏝᏗᏤᎵ.
Doch wij moeten op een zeker eiland vervallen.
27 ᏂᎦᏚᏏᏁᏃ ᎤᎵᏏᏅ, ᎠᎺᏉᎯ ᎡᏟᏯ ᏧᏙᎢᏛ ᎣᎩᏃᎸᏔᏂᏙᎲᎢ, ᏒᏃᏱ ᎠᏰᎵ ᏥᏳ ᎠᏂᏂᏙᎯ ᎢᎸᎯᏢ ᎦᏙᎯ ᎾᎥᏂᎨ ᎣᏥᏂ ᎤᏁᎵᏒᎩ.
Als nu de veertiende nacht gekomen was, alzo wij in de Adriatische zee herwaarts en derwaarts gedreven werden, omtrent het midden des nachts, vermoedden de scheepslieden, dat hun enig land naderde.
28 ᎾᏍᏛᎬᏃ ᎤᎾᏟᎶᎥ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒᎩ ᏔᎳᏍᎪᎯ ᎢᎪᎷᏅᏗ ᎨᏒᎢ; ᎤᏍᏗᎩᏛᏃ ᎤᏗᏢᏍᏙᏗ ᎢᎤᏁᏅ ᏔᎵᏁ ᎤᎾᏟᎶᎥᎩ, ᎤᎾᏙᎴᎰᏒᎩ ᎯᏍᎩᎦᏚᏉ ᎢᎪᎷᏅᏗ ᎨᏒᎢ.
En het dieplood uitgeworpen hebbende, vonden zij twintig vademen; en een weinig voortgevaren zijnde, wierpen zij wederom het dieplood uit, en vonden vijftien vademen;
29 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏂᏍᎦᎸ ᏅᏲᎯ ᎤᏂᏝᏗᏤᏗᏱ, ᎣᏂᏗᏢ ᏫᏚᎾᏗᏅᏒᎩ ᏅᎩ ᏔᎷᎩᏍᎩ ᏥᏳ ᏗᎦᎾᎯᏍᏙᏗ, ᎠᎴ ᎤᎾᏚᎸᎲᎩ ᎢᎦ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
En vrezende, dat zij ergens op harde plaatsen vervallen mochten, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit, en wensten, dat het dag werd.
30 ᏥᏳᏃ ᎠᏂᏂᏙᎯ ᎤᎾᎵᏍᏗᏱ ᎤᏂᏰᎸᏅ, ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᎤᏍᏗ ᏥᏳ ᎠᏂᏔᎳᏗᏍᎬᎢ, ᎠᎾᏠᎾᏍᏗᏍᎬ ᏔᎷᎩᏍᎩ ᏥᏳ ᏗᎦᎾᎯᏍᏙᏗ ᎢᎬᏴᏗᏢ ᏥᏫᏙᏧᎾᏕᏏᏐ ᎤᏠᏱ ᎾᎾᏛᏁᎲᎢ.
Maar als de scheepslieden zochten uit het schip te vlieden, en de boot nederlieten in de zee, onder den schijn, alsof zij uit het voorschip de ankers zouden uitbrengen,
31 ᏉᎳ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ; ᎢᏳᏃ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏳᎯ ᏄᎾᏣᎥᎾ ᏱᎩ ᎥᏝ ᏴᎨᏣᏛᏂᏓ.
Zeide Paulus tot den hoofdman en tot de krijgsknechten: Indien dezen in het schip niet blijven, gij kunt niet behouden worden.
32 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᏚᏂᎦᎵᏒᎩ ᎠᏍᏕᏱᏛ ᎤᏍᏗ ᏥᏳ ᎦᏙᏌᏗᏍᏛᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏬᎰᏒᎩ.
Toen hieuwen de krijgsknechten de touwen af van de boot, en lieten haar vallen.
33 ᎢᎦᏃ ᏅᏓᎦᎵᏍᏔᏂᏒᎩ, ᏉᎳ ᏚᏔᏲᏎᎸᎩ ᏂᎦᏛ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎪᎯ ᎿᎭᏉ ᏂᎦᏚᏏᏁ ᎢᎦ ᏥᏥᎦᏘᏴ ᎠᎴ ᏂᏣᎵᏍᏓᏴᏍᎬᎾ ᎪᎱᏍᏗ ᏂᏥᎩᏍᎬᎾ ᏥᎩ.
En ondertussen dat het dag zou worden, vermaande Paulus hen allen, dat zij zouden spijze nemen, en zeide: Het is heden de veertiende dag, dat gij verwachtende blijft zonder eten, en niets hebt genomen.
34 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏨᏔᏲᏎᎭ ᎢᏣᎵᏍᏓᏴᏗᏱ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎯᎠ ᎢᏣᎵᏍᏕᎸᏙᏗ; ᎯᎠᏰᏃ ᏥᏂᏣᏛᏅ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏌᏉᎤᏅ ᎤᏍᏘᏰᏅᎯ ᎠᏓᎦᏙᎠᏏ.
Daarom vermaan ik u spijze te nemen, want dat dient tot uw behouding; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen.
35 ᎾᏍᎩᏃ ᏄᏪᏒ, ᎦᏚ ᎤᎩᏒᎩ ᎠᎴ ᎤᎵᎮᎵᏤᎸᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏂᎦᏛ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ, ᎤᎬᎭᎷᏴᏃ ᎤᎴᏅᎲᎩ ᎤᎵᏍᏓᏴᏅᎩ.
En als hij dit gezegd had en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid; en hetzelve gebroken hebbende, begon hij te eten.
36 ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎦᏛ ᎤᎦᎵᏍᏗᏳ ᎤᎾᏓᏅᏓᏛᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏅᎩ.
En zij allen, goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zelven spijze.
37 ᏂᎦᏛᏃ ᏥᏳᎯ ᎣᎦᏣᎢ ᏔᎵᏧᏈ ᎦᎵᏆᏍᎪᎯ ᏑᏓᎵᎦᎵ ᏃᏥᎥᎩ ᏴᏫ.
Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen.
38 ᎿᎭᏉᏃ ᏰᎵ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏅ, ᎤᎾᏓᏌᎧᎲᏍᏔᏅᎩ ᏥᏳ, ᎤᏣᎴᏍᏗ ᎠᎺᏉᎯ ᏭᎾᏗᏅᏒᎩ.
En als zij met spijze verzadigd waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee.
39 ᎿᎭᏉᏃ ᎢᎦ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᎥᏝ ᏳᏃᎵᏤ ᎾᎿᎭᎦᏙᎯ; ᎠᏎᏃ ᎤᏂᎪᎲ ᎠᎺᏉᎯ ᏭᏩᏂᎦᎸᎢ, ᏰᎵ ᎬᏚᎩᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎾᎿᎭᏭᏂᏅᏍᏙᏗᏱ ᏥᏳ ᎤᏂᏰᎸᏅᎩ, ᎢᏳᏃ ᏰᎵ ᏱᎩ.
En toen het dag werd, kenden zij het land niet; maar zij merkten een zekeren inham, die een oever had, tegen denwelken zij geraden vonden, zo zij konden, het schip aan te zetten.
40 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏂᎦᎵᏒ ᏕᎦᏙᏌᏗᏍᏛ ᏔᎷᎩᏍᎩ ᏥᏳ ᏗᎦᎾᎯᏍᏙᏗ, ᎠᎺᏉᎯ ᏚᏂᏲᎯᏎᎸᎩ, ᎠᎴ ᏚᏂᎧᏁᏴᎲᎩ ᎦᏌᏛᏍᏗ ᏕᎦᎸᏍᏛᎢ, ᎠᎴ ᎦᏃᎸᎥᏍᎬᎢ ᎤᏂᏰᏙᎳᏛᏅᎩ ᎤᏍᏗ ᎠᏰᏙᎳᏛᏗ; ᏙᏱᏃ ᏫᏚᏄᎪᏔᏅᎩ.
En als zij de ankers opgehaald hadden, gaven zij het schip aan de zee over, meteen de roerbanden losmakende; en het razeil naar den wind opgehaald hebbende, hielden zij het naar den oever toe.
41 ᏔᎵᏃ ᎠᎺᏉᎯ ᏕᎨᏒ ᏭᎾᎵᏱᎶᎸ, ᏥᏳ ᎤᏂᏝᏗᏤᎸᎩ ᎦᏙᎯ; ᎢᎬᏱᏗᏢᏃ ᎠᏍᏓᏱᏳ ᏄᎵᏍᏔᏅ, ᎥᏝ ᏰᎵ ᎬᏩᎵᏖᎸᏗ ᏱᎨᏎᎢ, ᎣᏂᏗᏢᏍᎩᏂ ᎤᏲᏨᎩ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᏓᎵᏍᏗᎳᏁᎬ ᎠᎺᏉᎯ.
Maar vervallende op een plaats, die de zee aan beide zijden had, zetten zij het schip daarop; en het voorschip, vastzittende, bleef onbewegelijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren.
42 ᎠᏂᏯᏫᏍᎩᏃ ᏧᏂᎯᏍᏗᏱ ᎤᎾᏓᏅᏖᎸᎩ ᎠᏂᏴᎩ; ᎩᎶᏰᏃ ᏯᏴᎢᏄᎦ ᏯᏚᎩ ᎠᎴ ᏯᎵᏗ ᎠᏁᎵᏍᎬᎩ.
De raadslag nu der krijgslieden was, dat zij de gevangenen zouden doden, opdat niemand, ontzwommen zijnde, zoude ontvlieden.
43 ᎠᏎᏃ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ ᏚᏲᏍᏙᏓᏁᎸᎩ ᏄᏍᏛ ᎠᎾᏓᏅᏖᏍᎬ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᎤᏚᎵᏍᎬ ᎤᏍᏕᎸᏗᏱ ᏉᎳ, ᎠᎴ ᏚᏁᏤᎸᎩ ᏰᎵ ᎬᏩᎾᏴᎢᏅᏍᏗ ᎨᏒ, ᎢᎬᏱ ᎤᎾᎵᏔᏗᏅᏗᏱ ᎠᎴ ᏭᎾᏚᎩᏍᏗᏱ,
Maar de hoofdman, willen Paulus behouden, belette hun dat voornemen, en beval, dat degenen, die zwemmen konden, zich eerst zouden afwerpen, en te land komen;
44 ᎠᏂᏐᎢᏃ ᎢᎦᏛ ᏧᏯᏕᎾ ᏧᎾᎩᎸᏙᏗᏱ, ᎢᎦᏛᏃ ᏥᏳ ᏧᎵᏢᎸᏛ. ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᏂᎦᏛ ᎤᎾᏛᏂᏛᎩ ᎤᎾᏚᎩᏒᎩ.
En de anderen, sommigen op planken, en sommigen op enige stukken van het schip. En alzo is het geschied, dat zij allen behouden aan het land gekomen zijn.

< ᎨᏥᏅᏏᏛ ᏄᎾᏛᏁᎵᏙᎸᎢ 27 >