< ᏣᏂ ᎢᎬᏱᏱ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 3 >
1 ᎬᏂᏳᏉ ᏄᏍᏆᏂᎪᏗ ᎠᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒ ᎠᎦᏴᎵᎨ ᎢᎩᏁᎸ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ ᎦᏰᎪᏎᏗ ᏥᎩ. ᎡᎶᎯ ᎠᏴ ᏂᎩᎦᏔᎲᎾ ᏥᎩ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎾᏍᎩ ᏄᎦᏔᎲᎾ ᏥᎨᏒᎩ.
Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
2 ᎢᏨᎨᏳᎢ, ᎿᎭᏉ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ ᎠᏴ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎠᏏ ᎬᏂᎨᏒ ᏱᏂᎦᎵᏍᏗᎭ ᎢᎦᎵᏍᏙᏗ ᎨᏒᎢ; ᎠᏎᏃ ᎢᏗᎦᏔᎭ ᎾᎯᏳ ᎦᎾᏄᎪᏨᎭ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏛ ᏂᎦᏍᏕᏍᏗ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏄᏍᏛ ᎾᏍᎩ ᏓᏰᏗᎪᎢ.
Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.
3 ᎩᎶᏃ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏄᏍᏙ ᎤᏚᎩ ᏧᏩᏐ [ ᏥᏌ ], ᎤᏩᏒ ᎠᏓᏅᎦᎵᏍᎪᎢ, ᎾᏍᎩᏯ [ ᏥᏌ ] ᏄᏅᎦᎸᎾ ᏥᎩ ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏓᏛᏁᎰᎢ.
En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.
4 ᎩᎶ ᏣᏍᎦᏅᎪ ᎠᏲᏍᏗᏍᎪ ᎾᏍᏉ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ, ᎠᏍᎦᏂᏰᏃ ᎠᏲᏍᏗᏍᎩ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ.
Een iegelijk, die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; want de zonde is de ongerechtigheid.
5 ᎠᎴ ᎢᏥᎦᏔᎭ ᎾᏍᎩ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᎬᏁᎸ ᎢᎩᎲᎡᏗᏱ ᎢᎩᏍᎦᏅᏨᎢ; ᎤᏩᏒᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᏳᏪᎭ ᎠᏍᎦᏂ.
En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem.
6 ᎩᎶ ᏣᏯᎣ [ ᎦᎶᏁᏛᏱ ] ᎥᏝ ᏯᏍᎦᏅᎪᎢ; ᎩᎶ ᏣᏍᎦᏅᎪᎢ ᎥᏝ ᎤᎪᎲᎯ ᏱᎨᏐᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎤᎦᏙᎥᏒᎯ ᏱᎨᏐᎢ.
Een iegelijk, die in Hem blijft, die zondigt niet; een iegelijk, die zondigt, die heeft Hem niet gezien, en heeft Hem niet gekend.
7 ᏗᏥᏲᎵ ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᏱᏥᎶᏄᎮᎴᏍᏗ; ᏚᏳᎪᏛ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᎦᏅᎾ, ᎾᏍᎩᏯ [ ᎦᎶᏁᏛ ] ᎾᏍᎦᏅᎾ ᏥᎩ.
Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is.
8 ᎠᏍᎦᏂ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎯ, ᎠᏍᎩᎾ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ ᎨᏐᎢ, ᏗᏓᎴᏂᏍᎬᏰᏃ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ ᎠᏍᎩᎾ ᎠᏍᎦᏅᎪᎢ. ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᎬᏁᎸᎩ, ᎤᏲᏍᏙᏗᏱ ᎠᏍᎩᎾ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎢ.
Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
9 ᎩᎶ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏕᏔᏅᎯ ᏥᎨᏐ ᎥᏝ ᎠᏍᎦᏂ ᏱᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎰᎢ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎤᏤᎵᎦ ᎤᎦᏔ ᎤᏪᎰᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᏰᎵ ᎬᏩᏍᎦᏅᎢᏍᏗ ᏱᎨᏐᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎪ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏕᏔᏅᎯ ᎨᏒᎢ.
Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
10 ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎾᎿᎭᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᎾᎵᏍᏗᎭ, ᎠᎴ ᎠᏍᎩᎾ ᏧᏪᏥ; ᎩᎶ ᏚᏳᎪᏛ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏐᎢ, ᎥᏝ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ ᏱᎨᏐᎢ; ᎠᎴ ᏗᎾᏓᏅᏟ ᎤᎨᏳᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏐᎢ.
Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft,
11 ᎯᎠᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᎧᏃᎮᏛ ᏥᏣᏛᎩᎭ ᏗᏓᎴᏂᏍᎬ ᏂᎨᏣᏛᎩᏍᎪᎢ, ᎾᏍᎩ ᏗᎦᏓᎨᏳᎯ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben.
12 ᎥᏝ ᎾᏍᎩ ᎨᎾ ᏄᏛᏁᎸᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ ᏥᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎤᏅᏟ ᏧᎴ. ᎦᏙᏃ ᎢᎤᎴᎢ? ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᎩᏂ ᎤᏩᏒ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎤᏲᎢᏳ ᎨᏒᎢ, ᎤᏅᏟᏃ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎣᏏᏳ ᎨᏒᎢ.
Niet gelijk Kain, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.
13 ᏞᏍᏗ ᏱᏥᏍᏆᏂᎪᏍᎨᏍᏗ, ᎢᏓᏓᏅᏟ, ᎢᏳᏃ ᎡᎶᎯ ᎢᎩᏍᎦᎩᏳ ᎢᎨᏎᏍᏗ.
Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat.
14 ᎢᏗᎦᏔᎭ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎢᎩᎶᏒᎢ ᎬᏂᏛᏃ ᏫᎩᎾᏄᎪᏨᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏗᏗᎨᏳᎯᏳ ᎨᏒ ᎢᏓᏓᏅᏟ. ᎩᎶ ᎤᎨᏳᎯᏳ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ ᏗᎾᏓᏅᏟ, ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎡᎭ.
Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.
15 ᎩᎶ ᏗᎾᏓᏅᏟ ᎠᏍᎦᎩ ᏱᎩ ᎾᏍᎩ ᏴᏫ ᎠᎯᎯ; ᎢᏥᎦᏔᎭᏃ ᏴᏫ ᎠᎯᎯ ᎬᏂᏛ ᏄᏪᎲᎾ ᎨᏒᎢ. (aiōnios )
Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. (aiōnios )
16 ᎠᏂ ᎢᏗᎪ ᏩᏘᎭ ᎤᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎬᏅ ᎡᎳᏗ ᎢᎩᏁᎸᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎠᏴ ᏕᏛᏅ ᎡᎳᏗ ᏱᏗᏗᏁᎭ ᎢᏓᏓᏅᏟ.
Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen.
17 ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎡᎶᎯ ᎡᎯ ᎠᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᎨᏒ ᏧᏪᎰᎢ, ᎠᎴ ᏣᎪᏩᏘᏍᎪ ᏗᎾᏓᏅᏟ ᎤᏂᎬᎬᎢ, ᎠᏎᏃ ᎾᏍᎩ ᏣᏍᏚᏁᎰᏉ ᎤᎾᏫ, ᎦᏙ ᏱᎦᎵᏍᏙᏓ ᏳᏪᎭ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎨᏳᏗ ᎨᏒᎢ?
Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?
18 ᏗᏥᏲᎵ ᏗᏇᏥ, ᏞᏍᏗ ᎢᏗᏁᎬᏉ ᎠᎴ ᏗᏗᏃᎪᎢᏉ ᏱᏗᏛᏗᏍᎨᏍᏗ ᏱᎦᏓᎨᏳᏎᏍᏗ, ᏕᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎲᏍᎩᏂ ᎠᎴ ᎤᏙᎯᏳᏒᎢ.
Mijn kinderkens, laat ons niet liefhebben met den woorde, noch met de tong, maar met de daad en waarheid.
19 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎢᏓᏙᎴᎰᎯᏍᏗᎭ ᏚᏳᎪᏛ ᏅᏓᎦᏓᎴᏅᎯ ᎨᏒᎢ; ᏙᎯᏱᏃ ᏂᏙᏓᏛᏁᎵ ᏗᎩᎾᏫ ᎾᏍᎩ ᎠᎦᏔᎲᎢ.
En hieraan kennen wij, dat wij uit de waarheid zijn, en wij zullen onze harten verzekeren voor Hem.
20 ᎢᏳᏰᏃ ᏗᎩᎾᏫ ᎢᎩᏍᎦᏅᏨ ᏱᏗᎫᎪᏗᎭ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏟ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᏗᎩᎾᏫ, ᎠᎴ ᎠᎦᏔᎯᏳ ᏂᎦᎥᎢ.
Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen.
21 ᎢᏨᎨᏳᎢ, ᎢᏳᏃ ᏗᎩᎾᏫ ᏂᏗᎫᎪᏓᏁᎲᎾ ᏱᎩ, ᎤᎦᎵᏍᏗᏳ ᎢᎦᏓᏅᏔ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎡᏓᏓᏅᏖᏍᎬᎢ;
Geliefden! Indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God;
22 ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᎪᎱᏍᏗ ᎢᏗᏔᏲᎭ ᎢᎩᏁᎰᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎪ ᎢᎩᏍᏆᏂᎪᏛ ᎤᏤᎵᎦ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ, ᎠᎴ ᏕᎩᎸᏫᏓᏁᎲ ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᎤᏰᎸᏗ ᎨᏒ ᏕᎩᎧᏅᎢ.
En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren, en doen, hetgeen behagelijk is voor Hem.
23 ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏍᏗ ᎤᏤᎵᎦ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ, ᎢᎪᎯᏳᏗᏱ ᏕᎤᏙᎥ ᎤᏪᏥ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ, ᎠᎴ ᏗᎦᏓᎨᏳᎯ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎾᏍᎩᏯ ᎢᎩᏁᏤᎸᎢ.
En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft.
24 ᎩᎶᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏤᎵᎦ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎠᏍᏆᏂᎪᏗᏍᎩ ᎾᏍᎩ ᎠᏯᎣᎢ [ ᎤᏁᎳᏅᎯᏱ ], ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏯᎣᎢ [ ᎤᏁᎳᏅᎯ ]. ᎠᎴ ᎠᏓᏅᏙ ᎢᎩᏁᎸᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎢᏓᏙᎴᎰᎯᏍᏗᎭ ᎠᏴ ᎢᎩᏯᎥᎢ.
En die Zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft.