< Dukum Yuwa 4 >

1 Bwiko dikero bwro, min too, la nyiiloko dik kwama wumom-wume. Diro ki kaba ma nuwau, namwi namutun-mwen dike yii ti ki, “Bou fo dii nan nung mwen dike a bwiti kumeni weu.
Na dezen zag ik, en ziet, een deur was geopend in den hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, als van een bazuin, met mij sprekende, zeide: Kom hier op, en Ik zal u tonen, hetgeen na dezen geschieden moet.
2 kang dangchang mi mor yuwa tangbe, la min too kutile lúyare mor dii kwama, nii kange nyiim wi dor cher,
En terstond werd ik in den geest; en ziet, er was een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon.
3 Nii wo nyim wi dor chereu, cherkang yasfa kange yakutu. kwang-yabe kentangum kutile liyare chuwo. kwang-yabe cherkang.
En Die daarop zat, was in het aanzien den steen Jaspis en Sardius gelijk; en een regenboog was rondom den troon, in het aanzien der steen Smaragd gelijk.
4 Kangum fiti nyim liyarem kumi-yob chulombo naar kentangum kutile liare wo, dor fiti yime buro, nobbo dur kwiri-yob chwhombo naar yiirongum wi ki kulendo fwor kange walbile liyabe milbangtiye chumangum dor chir.
En rondom den troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden.
5 Fiye kufite liyare wiyeu milbangka cheruu ti wi, diir dike wurongtiye kange kun-nye. Talkiretini nibeer ta kira ti kabum kutile liyare, tal kiretin yuwa tangbe kwaama nibeer.
En van den troon gingen uit bliksemen, en donderslagen, en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon, welke zijn de zeven geesten Gods.
6 Kabum kutile liyare nin wiima (gilache) wo tibati na (crystal) tiber kutile liyareu, kentangum wi kutile liyare, diker ki dume nyo naar bwam ka nuwe, bwii kange kab.
En voor den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons, en rondom den troon, vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren.
7 Dike ki dume kaabau, na turome, dike ki dume na yabe cheu na be nenne, dike ki chume na taare cheuwii ki tikob na nii fir, Ia naare cheu wii ki tikob na fiinge kwenti-kweneu.
En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een kalf gelijk, en het derde dier had het aangezicht als een mens, en het vierde dier was een vliegenden arend gelijk.
8 Dike buro ki dume naareu, wirangi ki tangum nukikun-nukkun, bwam ki nuwe dii kange tob. kume kange kakuk, chi dobbo takka, “wuchak, wuchak, wuchak, teluwebe kwaama nii kibi kwang gwamme, cho wure, cho duwen, cho kabe.
En de vier dieren hadden elkeen voor zichzelven zes vleugelen rondom, en waren van binnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.
9 Fiya chuwo dike buro ki dume ne duktongka, dur kange buka kangeke ri, nobbo durko wo kuni yob chulombo naaren, yarken bitine kabum nii wo yiim kutile liyare wab cho wo fuloti bak-ni-bakeu. (aiōn g165)
En wanneer de dieren heerlijkheid, en eer, en dankzegging gaven Hem, Die op den troon zat, Die in alle eeuwigheid leeft; (aiōn g165)
10 chi yoken wambile liyare chiweu kabum kutile liyare, takti ki, (aiōn g165)
Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem, Die op den troon zat, en aanbaden Hem, Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon, zeggende: (aiōn g165)
11 laminye mo teluwe be kange kwaama be, yuwo duktong ka kange dur kange bikwan, mo ma ywel dikero gwamme, ki chiyaka mwe chi yime, chi ywelchiye.”
Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen.

< Dukum Yuwa 4 >