< Dukum Yuwa 19 >

1 Bwiko dike tinim buro ri man nuwa diro kange wo cerkang dir nubo ducce dii kwama cii tok ti ki, “halliluya, fuloka duk tangka, kange bikwan na kwama be ce.
Daarna hoorde ik een machtige stem als van een talrijke schare in de hemel, die riep: Alleluja! Het heil, de glorie en macht Behoren onzen God;
2 Warke ceu bilenke ri cwika duwe mani, wori cin warker nawiye dor burotume durko wo kangum dor bitiner ro ki burotum cem me. Cin yam nando co ki bwiyale canga tini ce wo co nanwiye ki burotume coreu.
Want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen! De grote Boeleerster heeft Hij geoordeeld, Haar, die de aarde bedierf door haar ontucht: Hij heeft het bloed van zijn dienaars opgeëist uit haar hand!
3 Ciin tok ker owo yobe ceu. Haliluya yilombo ceru cinen bak-nin bak. (aiōn g165)
En ze herhaalden: Alleluja! Haar rook stijgt op in de eeuwen der eeuwen! (aiōn g165)
4 Nubo dur tinimbo cilombo naareu kange dikero wo ci fweli ki dume naareu ciin yarken bitine cii wab kwama, wo yim dor kutile liyareu. Cii tok ti ki “Ati nyo, Halliluya!”
En de vier en twintig Oudsten en de vier Dieren vielen neer, aanbaden God, die op de troon is gezeten, en antwoordden: Amen! Alleluja!
5 La diro ceru kutile liyare nin tok ti ki “Caklang kwama be, kom canga tinni ce gwam, kom nubo ko cwa tiye, nubo ki bi bikwan lkiyare kange wo man ki kibi bikwan liyareu,”.
Toen ging er een stem uit van de troon, en deze sprak: Looft onzen God, Gij allen, zijn dienaars, Gij die Hem vreest, Kleinen en groten!
6 La man nuwa diker na dor nober ducce, na diir cuka mwenger na diir kume tak, tok ti ki “halliluya!” Teluwe maliyar ti, kwama be nii bi kwane gwamme.
En ik hoorde als het gejuich van een talrijke schare, als het geruis van vele wateren, als het rollen van geweldige donder: Alleluja! Want de Heer, onze God, De Almachtige heeft zijn koningschap aanvaard!
7 Bi ma bititen, bi ne co dur, tak ri bi ne co duktangka wori cika naka be kwame ko nin buu ri nawiye bineu ywelum bwiceu.
Laat ons blij zijn en juichen, En Hem de glorie geven! Want gekomen is de bruiloft van het Lam, En zijn Vrouw heeft er zich toe bereid;
8 Ciin dub co naci dum bwiceu ki kwilendo ki filang kange wo lalang merek koceu yora dutti maniyeu (wori lalang mereko kendo twiya twiyau ki nung cak-cake nangen nob kwama ko wucakke).
In blinkend rein lijnwaad mag ze zich kleden, In lijnwaad: de gerechtige werken der heiligen.
9 Nii tomange wucakke yiye ki “Mulangum wi nob bi bwiyere be buro fiya bicuuwor naci ya fiye cika naka be kwamake.” Cin yiye tak ki, “Mulangum wuro” buro bilenke ti kwama ko.
Toen sprak hij tot mij: Schrijf op! Zalig zij, die geroepen zijn tot het Bruiloftsmaal van het Lam. En hij vervolgde: Dit zijn de waarachtige woorden van God!
10 man yari man canga ken kange mo, kange keb mwebburo tam warke dor Yeesu. ko wab kwama, wori warke dor Yeesu re be warke yuwa tangbe ker dukumer”.
Toen viel ik voor zijn voeten neer, om hem te aanbidden. Maar hij sprak tot mij: Houd op! Ik ben uw mededienstknecht, en die uwer broeders, die de getuigenis van Jesus bezitten. Gòd moet gij aanbidden! Want de getuigenis van Jesus is de geest der profetie.
11 Di la mato dii kwama wumom la ma tok ri mato tuwa fuworko. Cii ki cuwo nii wo yim dor cereu ki nii ci ciya cike kange bilenke. Cike ma warke mor cak-cake ci ma kwenti.
Toen zag ik de hemel geopend, en zie: Een wit paard. En Die er op was gezeten, wordt "Getrouwe en Waarachtige" genoemd; met rechtvaardigheid leidt Hij het oordeel, en voert Hij de strijd.
12 Nuwe ceu kino na biyen kirer la con wiki lalang duwek ducce dorcer. cin wiki den mulangum cinen wo no kebo cori kange nii man wo nyome.
Zijn ogen waren als een vuurvlam; op zijn hoofd waren talrijke kronen. Hij droeg een Naam, die niemand verstaat dan Hijzelf.
13 Ci dum ki belle wo cii dokken mor bwiyale. La den cero ki cuwo ti kii ker kwamak.
Hij was omhangen met een kleed, gedrenkt in bloed. Zijn Naam wordt geheten: "Het Woord van God!"
14 Nob kwenebo dii kwamau bwang cinen tenti dor tuwa fuwor tini, cii dum ki kwilen lalang merek ko twiya twiyau wo fuwoce ri manki duti takeu.
Op witte rossen volgen Hem de legerscharen des hemels, gekleed in lijnwaad, wit en rein.
15 Mor nyire ce kulendo nyiyo cacau ceuti wo cii torang nubo kumtacilleti cikeu ri can ma liyar cer ki dang kiyemerek. ci fuwarang fiya cokka mweb Inabi ti ki dotange funer kwama nii bikwane gwamme.
En uit zijn mond kwam een scherp zwaard te voorschijn, om er de volkeren mee te treffen. Hij zal ze weiden met ijzeren staf; Hij zelf treedt de perskuip van de grimmige toorn van den almachtigen God.
16 Cin wiki den mulangum bellece nen kange ki co “Liya Liyabbe, teluwe, teluwe tini”.
En op zijn kleed en op zijn heup draagt Hij de Naam geschreven: "Koning der koningen, en Heer der heren".
17 Man to bwe tomange wuccake tim kakuk. Ci cuwo bi cuwor tikidiro dur fiye bilibetini cuto dor re “ko bou, ko mweri wari caka cika ko dur kwama ce.
En ik zag een engel staan in de zon; hij riep met machtige stem al de vogels toe, die vliegen hoog in de lucht: Hierheen! Verzamelt u aan de grote maaltijd van God,
18 Ko bou ko no wo nang liyatini nang nubo ne bi weret tiye, nang nubo dure, nang tuwa tini kange nubo kwob ci tiye kange nang nubo gwam, wo ki cerka kange cangabbo nubo kwanneu kange buro man kibi kwanneu.
Om het vlees van koningen te eten! Het vlees van krijgsoversten en machtigen, Het vlees van paarden en ruiters, Het vlees van alle vrijen en slaven, Van alle kleinen en groten!
19 Man to durtini liyatinimbo dor bitineu kange nob kweneb cebo. Ciki mweri naci te kwen kange wo dor tuware kange nob kweneb ceko.
Toen zag ik het Beest en de koningen der aarde met hun legerscharen, die zich hadden verzameld, om strijd te voeren met Hem, die op het paard was gezeten, en met zijn legermacht.
20 Cin tam liya dor bitinere durko kange nob tomangeb dukumer cwerke wo merang diker nyimanka ti kaceu. Ki diker nyimangka tini buro cin bolang buro yom yirom biciro wo kange buro ma tati bak-bakeu (Limnē Pyr g3041 g4442)
En gegrepen werd het Beest, en met hem de valse profeet, die onder zijn ogen de wonderen verricht had, waarmee hij hèn had verleid, die het teken van het Beest hadden aanvaard en zijn beeld hadden aanbeden: Levend werden beiden in de vuurpoel geworpen, met zwavel gestookt. (Limnē Pyr g3041 g4442)
21 Ciin twallangum tangnim cem bo ki kulen do ceru nyi nii wo dor tuwereu. Bilibeu gwam-gwam carangum bilentini ceu.
En de overigen werden gedood met het zwaard uit de mond van Hem, die op het paard was gezeten; en alle vogels vraten zich zat aan hun vlees.

< Dukum Yuwa 19 >