اَلْمَزَامِيرُ 119

١ 1 طُوبَى لِلْكَامِلِينَ طَرِيقًا، ٱلسَّالِكِينَ فِي شَرِيعَةِ ٱلرَّبِّ.

Gelukkig, die onberispelijk zijn in hun wandel, En leven volgens Jahweh’s wet;

٢ 2 طُوبَى لِحَافِظِي شَهَادَاتِهِ. مِنْ كُلِّ قُلُوبِهِمْ يَطْلُبُونَهُ.

Gelukkig, die op zijn vermaningen letten, Hem zoeken met geheel hun hart;

٣ 3 أَيْضًا لَا يَرْتَكِبُونَ إِثْمًا. فِي طُرُقِهِ يَسْلُكُونَ.

Zij ook, die geen ongerechtigheid plegen, Maar blijven leven naar zijn woord.

٤ 4 أَنْتَ أَوْصَيْتَ بِوَصَايَاكَ أَنْ تُحْفَظَ تَمَامًا.

Gij zelf hebt uw bevelen gegeven, Opdat men ze trouw zou volbrengen;

٥ 5 لَيْتَ طُرُقِي تُثَبَّتُ فِي حِفْظِ فَرَائِضِكَ.

Ach, mocht mijn gedrag zo onwankelbaar zijn, Dat ik uw inzettingen trouw onderhield.

٦ 6 حِينَئِذٍ لَا أَخْزَى إِذَا نَظَرْتُ إِلَى كُلِّ وَصَايَاكَ.

Dan zal ik nooit beschaamd komen staan, Als ik het oog richt op al uw geboden;

٧ 7 أَحْمَدُكَ بِٱسْتِقَامَةِ قَلْبٍ عِنْدَ تَعَلُّمِي أَحْكَامَ عَدْلِكَ.

Maar in oprechtheid des harten zal ik U danken, Als ik uw rechtvaardige voorschriften leer.

٨ 8 وَصَايَاكَ أَحْفَظُ. لَا تَتْرُكْنِي إِلَى ٱلْغَايَةِ.

Ik houd mij vast aan uw bestel: Verlaat mij dan niet voor altoos!

٩ 9 بِمَ يُزَكِّي ٱلشَّابُّ طَرِيقَهُ؟ بِحِفْظِهِ إِيَّاهُ حَسَبَ كَلَامِكَ.

Hoe kan een jongeman zijn reinheid bewaren? Door zich te houden aan uw woord!

١٠ 10 بِكُلِّ قَلْبِي طَلَبْتُكَ. لَا تُضِلَّنِي عَنْ وَصَايَاكَ.

Ik heb U met heel mijn hart gezocht, Laat mij nooit uw geboden verlaten;

١١ 11 خَبَأْتُ كَلَامَكَ فِي قَلْبِي لِكَيْلَا أُخْطِئَ إِلَيْكَ.

Ik bewaar uw bestel in mijn hart, Om nooit te zondigen tegen U.

١٢ 12 مُبَارَكٌ أَنْتَ يَارَبُّ. عَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

Geprezen zijt Gij, o Jahweh, Leer mij uw inzettingen kennen;

١٣ 13 بِشَفَتَيَّ حَسَبْتُ كُلَّ أَحْكَامِ فَمِكَ.

Dan zal ik met mijn lippen verbreiden Al de voorschriften van uw mond.

١٤ 14 بِطَرِيقِ شَهَادَاتِكَ فَرِحْتُ كَمَا عَلَى كُلِّ ٱلْغِنَى.

Ik verheug mij over de weg, die uw vermaning mij wees, Meer dan over alle schatten;

١٥ 15 بِوَصَايَاكَ أَلْهَجُ، وَأُلَاحِظُ سُبُلَكَ.

Uw bevelen wil ik overwegen, En op uw paden blijven letten;

١٦ 16 بِفَرَائِضِكَ أَتَلَذَّذُ. لَا أَنْسَى كَلَامَكَ.

Ik wil mij aan uw wet verkwikken, En nimmermeer uw woord vergeten!

١٧ 17 أَحْسِنْ إِلَى عَبْدِكَ، فَأَحْيَا وَأَحْفَظَ أَمْرَكَ.

Laat uw dienstknecht leven, En ik zal uw woord onderhouden;

١٨ 18 ٱكْشِفْ عَنْ عَيْنَيَّ فَأَرَى عَجَائِبَ مِنْ شَرِيعَتِكَ.

Neem de sluier van mijn ogen, Opdat ik de wonderen van uw wet aanschouwe.

١٩ 19 غَرِيبٌ أَنَا فِي ٱلْأَرْضِ. لَا تُخْفِ عَنِّي وَصَايَاكَ.

Al ben ik maar een zwerver op aarde, Verberg mij uw bevelen niet;

٢٠ 20 ٱنْسَحَقَتْ نَفْسِي شَوْقًا إِلَى أَحْكَامِكَ فِي كُلِّ حِينٍ.

Want mijn ziel wordt verteerd van verlangen Naar uw voorschriften, altijd door.

٢١ 21 ٱنْتَهَرْتَ ٱلْمُتَكَبِّرِينَ ٱلْمَلَاعِينَ ٱلضَّالِّينَ عَنْ وَصَايَاكَ.

Gij bedreigt de hoogmoedigen, Vervloekt, die uw geboden verlaat;

٢٢ 22 دَحْرِجْ عَنِّي ٱلْعَارَ وَٱلْإِهَانَةَ، لِأَنِّي حَفِظْتُ شَهَادَاتِكَ.

Wend dan smaad en hoon van mij af, Want uw vermaningen neem ik ter harte.

٢٣ 23 جَلَسَ أَيْضًا رُؤَسَاءُ، تَقَاوَلُوا عَلَيَّ. أَمَّا عَبْدُكَ فَيُنَاجِي بِفَرَائِضِكَ.

Al spannen ook vorsten tegen mij samen, Uw dienstknecht peinst over uw inzettingen na;

٢٤ 24 أَيْضًا شَهَادَاتُكَ هِيَ لَذَّتِي، أَهْلُ مَشُورَتِي.

Ja, uw bestel is mij een lust, En mijn berader.

٢٥ 25 لَصِقَتْ بِٱلتُّرَابِ نَفْسِي، فَأَحْيِنِي حَسَبَ كَلِمَتِكَ.

Reeds ligt mijn ziel aan het stof gekluisterd: Wek mij ten leven naar uw woord.

٢٦ 26 قَدْ صَرَّحْتُ بِطُرُقِي فَٱسْتَجَبْتَ لِي. عَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

Mijn leven heb ik U open gelegd: Gij hebt mij gehoord, Leer mij thans uw inzettingen kennen;

٢٧ 27 طَرِيقَ وَصَايَاكَ فَهِّمْنِي، فَأُنَاجِيَ بِعَجَائِبِكَ.

Onderricht mij, hoe ik naar uw bevelen moet leven, En ik zal uw wonderen vermelden.

٢٨ 28 قَطَرَتْ نَفْسِي مِنَ ٱلْحُزْنِ. أَقِمْنِي حَسَبَ كَلَامِكَ.

Mijn ziel kwijnt weg van ellende: Richt mij naar uw bestel weer op.

٢٩ 29 طَرِيقَ ٱلْكَذِبِ أَبْعِدْ عَنِّي، وَبِشَرِيعَتِكَ ٱرْحَمْنِي.

Houd de weg der leugen ver van mij af, En schenk mij genadig uw wet;

٣٠ 30 ٱخْتَرْتُ طَرِيقَ ٱلْحَقِّ. جَعَلْتُ أَحْكَامَكَ قُدَّامِي.

Ik heb de weg der waarheid gekozen, Uw voorschriften mij voor ogen gesteld.

٣١ 31 لَصِقْتُ بِشَهَادَاتِكَ. يَارَبُّ، لَا تُخْزِنِي.

Ik klamp mij aan uw vermaningen vast, Maak mij niet te schande, o Jahweh;

٣٢ 32 فِي طَرِيقِ وَصَايَاكَ أَجْرِي، لِأَنَّكَ تُرَحِّبُ قَلْبِي.

De weg uwer geboden zal ik bewandelen, Als Gij mijn hart maar verblijdt.

٣٣ 33 عَلِّمْنِي يَارَبُّ طَرِيقَ فَرَائِضِكَ، فَأَحْفَظَهَا إِلَى ٱلنِّهَايَةِ.

Leer mij, Jahweh, naar uw inzettingen leven, Opdat ik ze ten einde toe onderhoud;

٣٤ 34 فَهِّمْنِي فَأُلَاحِظَ شَرِيعَتَكَ، وَأَحْفَظَهَا بِكُلِّ قَلْبِي.

Geef mij inzicht om uw wet te volbrengen, En met heel mijn hart te beleven;

٣٥ 35 دَرِّبْنِي فِي سَبِيلِ وَصَايَاكَ، لِأَنِّي بِهِ سُرِرْتُ.

Laat mij het pad uwer geboden betreden, Want dat is mijn vreugd.

٣٦ 36 أَمِلْ قَلْبِي إِلَى شَهَادَاتِكَ، لَا إِلَى ٱلْمَكْسَبِ.

Neig mijn hart naar uw vermaningen, En niet naar gewin;

٣٧ 37 حَوِّلْ عَيْنَيَّ عَنِ ٱلنَّظَرِ إِلَى ٱلْبَاطِلِ. فِي طَرِيقِكَ أَحْيِنِي.

Wend mijn ogen van de ijdelheid af, En laat mij leven naar uw woord.

٣٨ 38 أَقِمْ لِعَبْدِكَ قَوْلَكَ ٱلَّذِي لِمُتَّقِيكَ.

Doe uw bestel aan uw dienstknecht gestand, Dat Gij beschikt hebt voor hen, die U vrezen;

٣٩ 39 أَزِلْ عَارِي ٱلَّذِي حَذِرْتُ مِنْهُ، لِأَنَّ أَحْكَامَكَ طَيِّبَةٌ.

Wentel de smaad, die ik ducht, van mij weg, Want uw voorschriften blijven voortreffelijk.

٤٠ 40 هَأَنَذَا قَدِ ٱشْتَهَيْتُ وَصَايَاكَ. بِعَدْلِكَ أَحْيِنِي.

Zie, ik hunker naar uw bevelen, Laat mij door uw gerechtigheid leven!

٤١ 41 لِتَأْتِنِي رَحْمَتُكَ يَارَبُّ، خَلَاصُكَ حَسَبَ قَوْلِكَ،

Moge uw genade mijn deel zijn, o Jahweh, En uw heil naar uw bestel;

٤٢ 42 فَأُجَاوِبَ مُعَيِّرِي كَلِمَةً، لِأَنِّي ٱتَّكَلْتُ عَلَى كَلَامِكَ.

Dan zal ik mijn lasteraars te woord kunnen staan, Want ik vertrouw op uw woord;

٤٣ 43 وَلَا تَنْزِعْ مِنْ فَمِي كَلَامَ ٱلْحَقِّ كُلَّ ٱلنَّزْعِ، لِأَنِّي ٱنْتَظَرْتُ أَحْكَامَكَ.

Neem het woord der waarheid niet geheel uit mijn mond, Want ik wacht uw voorschriften af.

٤٤ 44 فَأَحْفَظَ شَرِيعَتَكَ دَائِمًا، إِلَى ٱلدَّهْرِ وَٱلْأَبَدِ،

Uw wet wil ik steeds onderhouden, Voor eeuwig en immer;

٤٥ 45 وَأَتَمَشَّى فِي رَحْبٍ، لِأَنِّي طَلَبْتُ وَصَايَاكَ.

Dan zal ik ongestoord kunnen leven, Omdat ik naar uw bevelen vraag.

٤٦ 46 وَأَتَكَلَّمُ بِشَهَادَاتِكَ قُدَّامَ مُلُوكٍ وَلَا أَخْزَى،

Zelfs koningen zal ik van uw vermaningen spreken, En mij er nooit over schamen;

٤٧ 47 وَأَتَلَذَّذُ بِوَصَايَاكَ ٱلَّتِي أَحْبَبْتُ.

Ik zal mij aan uw geboden verkwikken, Die ik van harte bemin;

٤٨ 48 وَأَرْفَعُ يَدَيَّ إِلَى وَصَايَاكَ ٱلَّتِي وَدِدْتُ، وَأُنَاجِي بِفَرَائِضِكَ.

Tot U zal ik mijn handen verheffen, En uw inzettingen overwegen.

٤٩ 49 اُذْكُرْ لِعَبْدِكَ ٱلْقَوْلَ ٱلَّذِي جَعَلْتَنِي أَنْتَظِرُهُ.

Gedenk het woord, tot uw dienstknecht gesproken, En waarop Gij mijn hoop hebt gesteld;

٥٠ 50 هَذِهِ هِيَ تَعْزِيَتِي فِي مَذَلَّتِي، لِأَنَّ قَوْلَكَ أَحْيَانِي.

Dit is mijn troost in mijn ellende, Dat uw bestel mij het leven behoudt.

٥١ 51 ٱلْمُتَكَبِّرُونَ ٱسْتَهْزَأُوا بِي إِلَى ٱلْغَايَةِ. عَنْ شَرِيعَتِكَ لَمْ أَمِلْ.

Al bespotten de bozen mij nog zo vijandig, Toch wijk ik niet af van uw wet;

٥٢ 52 تَذَكَّرْتُ أَحْكَامَكَ مُنْذُ ٱلدَّهْرِ يَارَبُّ، فَتَعَزَّيْتُ.

Ik blijf uw aloude voorschriften indachtig, En voel mij er door getroost, o Jahweh;

٥٣ 53 ٱلْحَمِيَّةُ أَخَذَتْنِي بِسَبَبِ ٱلْأَشْرَارِ تَارِكِي شَرِيعَتِكَ.

Maar gramschap maakt zich van mij meester, Om de zondaars, die uw geboden verlaten.

٥٤ 54 تَرْنِيمَاتٍ صَارَتْ لِي فَرَائِضُكَ فِي بَيْتِ غُرْبَتِي.

Uw inzettingen ruisen als zangen mij tegen In het huis van mijn ballingschap;

٥٥ 55 ذَكَرْتُ فِي ٱللَّيْلِ ٱسْمَكَ يَارَبُّ، وَحَفِظْتُ شَرِيعَتَكَ.

Des nachts, o Jahweh, gedenk ik uw Naam, En volg uw vermaningen op;

٥٦ 56 هَذَا صَارَ لِي، لِأَنِّي حَفِظْتُ وَصَايَاكَ.

Want dit is mijn plicht: Dat ik uw bevelen volbreng.

٥٧ 57 نَصِيبِي ٱلرَّبُّ، قُلْتُ لِحِفْظِ كَلَامِكَ.

Gij zijt mijn erfdeel, o Jahweh: Ik heb beloofd, uw woord te volbrengen;

٥٨ 58 تَرَضَّيْتُ وَجْهَكَ بِكُلِّ قَلْبِي. ٱرْحَمْنِي حَسَبَ قَوْلِكَ.

Van ganser harte zoek ik uw aanschijn, Wees mij genadig naar uw bestel.

٥٩ 59 تَفَكَّرْتُ فِي طُرُقِي، وَرَدَدْتُ قَدَمَيَّ إِلَى شَهَادَاتِكَ.

Ik overleg bij mijzelf, welke weg ik moet gaan, En naar uw vermaningen richt ik mijn schreden;

٦٠ 60 أَسْرَعْتُ وَلَمْ أَتَوَانَ لِحِفْظِ وَصَايَاكَ.

Ik haast mij, zonder ooit te talmen, Om uw geboden te onderhouden;

٦١ 61 حِبَالُ ٱلْأَشْرَارِ ٱلْتَفَّتْ عَلَيَّ. أَمَّا شَرِيعَتُكَ فَلَمْ أَنْسَهَا.

En al houden mij de strikken der bozen gevangen, Nooit vergeet ik uw wet;

٦٢ 62 فِي مُنْتَصَفِ ٱللَّيْلِ أَقُومُ لِأَحْمَدَكَ عَلَى أَحْكَامِ بِرِّكَ.

Midden in de nacht sta ik op, Om U voor uw rechtvaardige voorschriften te danken.

٦٣ 63 رَفِيقٌ أَنَا لِكُلِّ ٱلَّذِينَ يَتَّقُونَكَ وَلِحَافِظِي وَصَايَاكَ.

Ik ben de vriend van al, die U vreest, En die uw bevelen volbrengt;

٦٤ 64 رَحْمَتُكَ يَارَبُّ قَدْ مَلَأَتِ ٱلْأَرْضَ. عَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

De aarde is vol van uw goedheid, o Jahweh, Leer mij maar uw inzettingen kennen.

٦٥ 65 خَيْرًا صَنَعْتَ مَعَ عَبْدِكَ يَارَبُّ حَسَبَ كَلَامِكَ.

Gij hebt uw dienstknecht wèl gedaan, O Jahweh, naar uw woord;

٦٦ 66 ذَوْقًا صَالِحًا وَمَعْرِفَةً عَلِّمْنِي، لِأَنِّي بِوَصَايَاكَ آمَنْتُ.

Schenk mij een helder oordeel en inzicht, Want ik heb vertrouwen in uw geboden.

٦٧ 67 قَبْلَ أَنْ أُذَلَّلَ أَنَا ضَلَلْتُ، أَمَّا ٱلْآنَ فَحَفِظْتُ قَوْلَكَ.

Eer ik vernederd werd, dwaalde ik af, Maar nu houd ik mij aan uw bestel;

٦٨ 68 صَالِحٌ أَنْتَ وَمُحْسِنٌ. عَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

Gij zijt goed en doet wèl: Leer mij dan uw inzettingen kennen.

٦٩ 69 ٱلْمُتَكَبِّرُونَ قَدْ لَفَّقُوا عَلَيَّ كَذِبًا، أَمَّا أَنَا فَبِكُلِّ قَلْبِي أَحْفَظُ وَصَايَاكَ.

Onbeschaamden belasteren mij, Want van ganser harte neem ik uw bevelen in acht;

٧٠ 70 سَمِنَ مِثْلَ ٱلشَّحْمِ قَلْبُهُمْ، أَمَّا أَنَا فَبِشَرِيعَتِكَ أَتَلَذَّذُ.

Lomp als vet is hun hart, Maar ìk vind mijn vreugd in uw wet;

٧١ 71 خَيْرٌ لِي أَنِّي تَذَلَّلْتُ لِكَيْ أَتَعَلَّمَ فَرَائِضَكَ.

En het was mij goed, te worden vernederd, Om uw vermaningen te leren verstaan;

٧٢ 72 شَرِيعَةُ فَمِكَ خَيْرٌ لِي مِنْ أُلُوفِ ذَهَبٍ وَفِضَّةٍ.

Want de voorschriften van uw mond schat ik hoger, Dan duizenden in goud en zilver!

٧٣ 73 يَدَاكَ صَنَعَتَانِي وَأَنْشَأَتَانِي. فَهِّمْنِي فَأَتَعَلَّمَ وَصَايَاكَ.

Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd, Geef mij ook inzicht, om uw geboden te kennen;

٧٤ 74 مُتَّقُوكَ يَرَوْنَنِي فَيَفْرَحُونَ، لِأَنِّي ٱنْتَظَرْتُ كَلَامَكَ.

Dan zien, die U vrezen, met vreugd op mij neer, Omdat ik vertrouw op uw woord.

٧٥ 75 قَدْ عَلِمْتُ يَارَبُّ أَنَّ أَحْكَامَكَ عَدْلٌ، وَبِٱلْحَقِّ أَذْلَلْتَنِي.

Ik weet, dat uw oordeel rechtvaardig is, Jahweh, En dat Gij mij naar verdienste kastijdt;

٧٦ 76 فَلْتَصِرْ رَحْمَتُكَ لِتَعْزِيَتِي، حَسَبَ قَوْلِكَ لِعَبْدِكَ.

Maar uw genade zij mij tot troost, Naar uw bestel voor uw knecht;

٧٧ 77 لِتَأْتِنِي مَرَاحِمُكَ فَأَحْيَا، لِأَنَّ شَرِيعَتَكَ هِيَ لَذَّتِي.

Uw ontferming dale op mij neer, en doe mij herleven, Want uw wet is mij een verkwikking.

٧٨ 78 لِيَخْزَ ٱلْمُتَكَبِّرُونَ لِأَنَّهُمْ زُورًا ٱفْتَرَوْا عَلَيَّ. أَمَّا أَنَا فَأُنَاجِي بِوَصَايَاكَ.

Schande voor de trotsen, die onverdiend mij verdrukken, Daar ik uw bevelen bedenk;

٧٩ 79 لِيَرْجِعْ إِلَيَّ مُتَّقُوكَ وَعَارِفُو شَهَادَاتِكَ.

Maar mijn vrienden mogen zijn, die U vrezen, En die uw vermaningen kennen;

٨٠ 80 لِيَكُنْ قَلْبِي كَامِلًا فِي فَرَائِضِكَ لِكَيْلَا أَخْزَى.

Door uw inzettingen worde mijn hart zonder smet, Zodat ik niet beschaamd hoef te staan.

٨١ 81 تَاقَتْ نَفْسِي إِلَى خَلَاصِكَ. كَلَامَكَ ٱنْتَظَرْتُ.

Mijn ziel smacht naar uw heil, Ik vertrouw op uw woord;

٨٢ 82 كَلَّتْ عَيْنَايَ مِنَ ٱلنَّظَرِ إِلَى قَوْلِكَ، فَأَقُولُ: «مَتَى تُعَزِّينِي؟».

Mijn ogen hunkeren naar uw bestel, En vragen: Wanneer brengt Gij mij troost?

٨٣ 83 لِأَنِّي قَدْ صِرْتُ كَزِقٍّ فِي ٱلدُّخَانِ، أَمَّا فَرَائِضُكَ فَلَمْ أَنْسَهَا.

Al ben ik als een leren zak in de rook, Toch vergeet ik uw inzettingen niet.

٨٤ 84 كَمْ هِيَ أَيَّامُ عَبْدِكَ؟ مَتَى تُجْرِي حُكْمًا عَلَى مُضْطَهِدِيَّ؟

Ach, hoelang zal uw dienstknecht nog leven, En wanneer voltrekt Gij aan mijn vervolgers uw oordeel?

٨٥ 85 ٱلْمُتَكَبِّرُونَ قَدْ كَرَوْا لِي حَفَائِرَ. ذَلِكَ لَيْسَ حَسَبَ شَرِيعَتِكَ.

Onbeschaamden hebben mij kuilen gegraven, Want ze leven niet naar uw wet.

٨٦ 86 كُلُّ وَصَايَاكَ أَمَانَةٌ. زُورًا يَضْطَهِدُونَنِي. أَعِنِّي.

Al uw geboden zijn waarachtig, Maar men vervolgt mij met leugens: Ach kom mij te hulp;

٨٧ 87 لَوْلَا قَلِيلٌ لَأَفْنَوْنِي مِنَ ٱلْأَرْضِ. أَمَّا أَنَا فَلَمْ أَتْرُكْ وَصَايَاكَ.

Men had mij haast van de aarde verdelgd, Toch had ik mij niet aan uw bevelen onttrokken;

٨٨ 88 حَسَبَ رَحْمَتِكَ أَحْيِنِي، فَأَحْفَظَ شَهَادَاتِ فَمِكَ.

Behoud mij in het leven naar uw genade, En de vermaningen van uw mond volg ik op!

٨٩ 89 إِلَى ٱلْأَبَدِ يَارَبُّ كَلِمَتُكَ مُثَبَّتَةٌ فِي ٱلسَّمَاوَاتِ.

Uw woord blijft eeuwig, o Jahweh, Het staat vast als de hemel;

٩٠ 90 إِلَى دَوْرٍ فَدَوْرٍ أَمَانَتُكَ. أَسَّسْتَ ٱلْأَرْضَ فَثَبَتَتْ.

Uw bestel houdt stand van geslacht tot geslacht, Staat vast als de aarde, die Gij hebt gegrond;

٩١ 91 عَلَى أَحْكَامِكَ ثَبَتَتِ ٱلْيَوْمَ، لِأَنَّ ٱلْكُلَّ عَبِيدُكَ.

En naar uw voorschriften blijven ze ook nu nog bestaan, Want het heelal is uw dienstknecht!

٩٢ 92 لَوْ لَمْ تَكُنْ شَرِيعَتُكَ لَذَّتِي، لَهَلَكْتُ حِينَئِذٍ فِي مَذَلَّتِي.

Wanneer uw wet mij niet had verkwikt, Dan was ik in mijn ellende te gronde gegaan;

٩٣ 93 إِلَى ٱلدَّهْرِ لَا أَنْسَى وَصَايَاكَ، لِأَنَّكَ بِهَا أَحْيَيْتَنِي.

Nimmer zal ik dan uw bevelen vergeten, Want juist daardoor doet Gij mij leven.

٩٤ 94 لَكَ أَنَا فَخَلِّصْنِي، لِأَنِّي طَلَبْتُ وَصَايَاكَ.

Ik ben de uwe: Ach, kom mij te hulp, Want ijverig spoor ik uw voorschriften na;

٩٥ 95 إِيَّايَ ٱنْتَظَرَ ٱلْأَشْرَارُ لِيُهْلِكُونِي. بِشَهَادَاتِكَ أَفْطُنُ.

De bozen loeren, om mij te verdelgen, Maar ik blijf uw vermaningen achten.

٩٦ 96 لِكُلِّ كَمَالٍ رَأَيْتُ حَدًّا، أَمَّا وَصِيَّتُكَ فَوَاسِعَةٌ جِدًّا.

Aan alles zie ik een eind, al is het nog zo volmaakt, Maar uw gebod is onbegrensd!

٩٧ 97 كَمْ أَحْبَبْتُ شَرِيعَتَكَ! ٱلْيَوْمَ كُلَّهُ هِيَ لَهَجِي.

Hoe lief toch heb ik uw wet, Ik overweeg ze de hele dag door!

٩٨ 98 وَصِيَّتُكَ جَعَلَتْنِي أَحْكَمَ مِنْ أَعْدَائِي، لِأَنَّهَا إِلَى ٱلدَّهْرِ هِيَ لِي.

Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden zijn, Want het vergezelt mij voor eeuwig;

٩٩ 99 أَكْثَرَ مِنْ كُلِّ مُعَلِّمِيَّ تَعَقَّلْتُ، لِأَنَّ شَهَادَاتِكَ هِيَ لَهَجِي.

Ik heb meer verstand dan al mijn meesters, Want ik denk over uw vermaningen na;

١٠٠ 100 أَكْثَرَ مِنَ ٱلشُّيُوخِ فَطِنْتُ، لِأَنِّي حَفِظْتُ وَصَايَاكَ.

En ik heb helderder inzicht dan de oudsten, Want ik neem uw bevelen in acht.

١٠١ 101 مِنْ كُلِّ طَرِيقِ شَرٍّ مَنَعْتُ رِجْلَيَّ، لِكَيْ أَحْفَظَ كَلَامَكَ.

Van alle slechte paden houd ik mijn voeten, Om uw woord te volbrengen;

١٠٢ 102 عَنْ أَحْكَامِكَ لَمْ أَمِلْ، لِأَنَّكَ أَنْتَ عَلَّمْتَنِي.

En van uw voorschriften wijk ik niet af, Want Gij hebt ze mij zelf onderwezen.

١٠٣ 103 مَا أَحْلَى قَوْلَكَ لِحَنَكِي! أَحْلَى مِنَ ٱلْعَسَلِ لِفَمِي.

Hoe zoet voor mijn gehemelte is uw bestel, Meer dan honing voor mijn mond;

١٠٤ 104 مِنْ وَصَايَاكَ أَتَفَطَّنُ، لِذَلِكَ أَبْغَضْتُ كُلَّ طَرِيقِ كَذِبٍ.

Door uw inzettingen ben ik verstandig geworden, En haat dus ieder leugenpad.

١٠٥ 105 سِرَاجٌ لِرِجْلِي كَلَامُكَ وَنُورٌ لِسَبِيلِي.

Uw woord is een lamp voor mijn voeten, En een licht op mijn pad;

١٠٦ 106 حَلَفْتُ فَأَبِرُّهُ، أَنْ أَحْفَظَ أَحْكَامَ بِرِّكَ.

Ik heb gezworen, en zal het gestand doen, Uw rechtvaardige voorschriften te onderhouden.

١٠٧ 107 تَذَلَّلْتُ إِلَى ٱلْغَايَةِ. يَارَبُّ، أَحْيِنِي حَسَبَ كَلَامِكَ.

Ach, Jahweh, ik ga zo diep gebukt, Wek mij ten leven naar uw bestel;

١٠٨ 108 ٱرْتَضِ بِمَنْدُوبَاتِ فَمِي يَارَبُّ، وَأَحْكَامَكَ عَلِّمْنِي.

Wil de offeranden van mijn mond aanvaarden, o Jahweh, En onderricht mij in uw geboden.

١٠٩ 109 نَفْسِي دَائِمًا فِي كَفِّي، أَمَّا شَرِيعَتُكَ فَلَمْ أَنْسَهَا.

Al zweeft mijn leven in voortdurend gevaar, Toch vergeet ik nimmer uw wet;

١١٠ 110 ٱلْأَشْرَارُ وَضَعُوا لِي فَخًّا، أَمَّا وَصَايَاكَ فَلَمْ أَضِلَّ عَنْهَا.

En al leggen de bozen mij strikken, Van al uw bevelen wijk ik niet af.

١١١ 111 وَرِثْتُ شَهَادَاتِكَ إِلَى ٱلدَّهْرِ، لِأَنَّهَا هِيَ بَهْجَةُ قَلْبِي.

Uw vermaningen blijven mijn erfdeel voor eeuwig, Want ze zijn de vreugd van mijn hart;

١١٢ 112 عَطَفْتُ قَلْبِي لِأَصْنَعَ فَرَائِضَكَ إِلَى ٱلدَّهْرِ إِلَى ٱلنِّهَايَةِ.

En ik heb er mijn hart op gezet, Naar uw inzettingen te leven voor eeuwig en immer!

١١٣ 113 ٱلْمُتَقَلِّبِينَ أَبْغَضْتُ، وَشَرِيعَتَكَ أَحْبَبْتُ.

Ik haat halfslachtige wezens, Maar uw wet heb ik lief;

١١٤ 114 سِتْرِي وَمِجَنِّي أَنْتَ. كَلَامَكَ ٱنْتَظَرْتُ.

Gij zijt mijn schuts en mijn schild, Ik vertrouw op uw woord;

١١٥ 115 ٱنْصَرِفُوا عَنِّي أَيُّهَا ٱلْأَشْرَارُ، فَأَحْفَظَ وَصَايَا إِلَهِي.

Weg van mij, zondaars, Laat mij de geboden van mijn God onderhouden!

١١٦ 116 ٱعْضُدْنِي حَسَبَ قَوْلِكَ فَأَحْيَا، وَلَا تُخْزِنِي مِنْ رَجَائِي.

Sterk mij naar uw bestel, opdat ik blijf leven, En laat mijn hoop niet worden beschaamd;

١١٧ 117 أَسْنِدْنِي فَأَخْلُصَ، وَأُرَاعِيَ فَرَائِضَكَ دَائِمًا.

Stut mij, opdat ik worde gered, En mij altijd aan uw bevelen verkwikke.

١١٨ 118 ٱحْتَقَرْتَ كُلَّ ٱلضَّالِّينَ عَنْ فَرَائِضِكَ، لِأَنَّ مَكْرَهُمْ بَاطِلٌ.

Wie uw inzettingen verlaten, zijn U een gruwel, Want ze bedenken enkel leugens;

١١٩ 119 كَزَغَلٍ عَزَلْتَ كُلَّ أَشْرَارِ ٱلْأَرْضِ، لِذَلِكَ أَحْبَبْتُ شَهَادَاتِكَ.

En als afval veracht Gij alle bozen op aarde, Daarom heb ik uw vermaningen lief.

١٢٠ 120 قَدِ ٱقْشَعَرَّ لَحْمِي مِنْ رُعْبِكَ، وَمِنْ أَحْكَامِكَ جَزِعْتُ.

Mijn lichaam beeft voor U van schrik, En ik ben bevreesd voor uw oordeel!

١٢١ 121 أَجْرَيْتُ حُكْمًا وَعَدْلًا. لَا تُسْلِمْنِي إِلَى ظَالِمِيَّ.

Een rechtvaardig oordeel hebt Gij geveld, Lever mij niet over aan mijn verdrukkers;

١٢٢ 122 كُنْ ضَامِنَ عَبْدِكَ لِلْخَيْرِ، لِكَيْلَا يَظْلِمَنِي ٱلْمُسْتَكْبِرُونَ.

Uw woord blijve borg voor uw dienaar, Laat geen onbeschaamde mij kwellen.

١٢٣ 123 كَلَّتْ عَيْنَايَ ٱشْتِيَاقًا إِلَى خَلَاصِكَ وَإِلَى كَلِمَةِ بِرِّكَ.

Mijn ogen smachten naar uw heil, En naar uw rechtvaardig bestel;

١٢٤ 124 ٱصْنَعْ مَعَ عَبْدِكَ حَسَبَ رَحْمَتِكَ، وَفَرَائِضَكَ عَلِّمْنِي.

Handel met uw dienstknecht naar uw genade, En leer mij uw inzettingen kennen;

١٢٥ 125 عَبْدُكَ أَنَا. فَهِّمْنِي فَأَعْرِفَ شَهَادَاتِكَ.

Ik ben uw dienstknecht: ach, geef mij verstand, Opdat ik uw vermaningen moge begrijpen.

١٢٦ 126 إِنَّهُ وَقْتُ عَمَلٍ لِلرَّبِّ. قَدْ نَقَضُوا شَرِيعَتَكَ.

Het is tijd om te handelen, Jahweh: Men verkracht uw wet;

١٢٧ 127 لِأَجْلِ ذَلِكَ أَحْبَبْتُ وَصَايَاكَ أَكْثَرَ مِنَ ٱلذَّهَبِ وَٱلْإِبْرِيزِ.

Daarom heb ik uw geboden lief, Boven goud en edel metaal;

١٢٨ 128 لِأَجْلِ ذَلِكَ حَسِبْتُ كُلَّ وَصَايَاكَ فِي كُلِّ شَيْءٍ مُسْتَقِيمَةً. كُلَّ طَرِيقِ كَذِبٍ أَبْغَضْتُ.

Daarom richt ik mij naar al uw bevelen, En haat ik ieder leugenpad.

١٢٩ 129 عَجِيبَةٌ هِيَ شَهَادَاتُكَ، لِذَلِكَ حَفِظَتْهَا نَفْسِي.

Uw vermaningen zijn wondervol, Mijn ziel neemt ze daarom in acht;

١٣٠ 130 فَتْحُ كَلَامِكَ يُنِيرُ، يُعَقِّلُ ٱلْجُهَّالَ.

De openbaring van uw woord straalt licht van zich uit, En geeft wijsheid aan de eenvoudigen;

١٣١ 131 فَغَرْتُ فَمِي وَلَهَثْتُ، لِأَنِّي إِلَى وَصَايَاكَ ٱشْتَقْتُ.

En smachtend open ik mijn mond, Want ik hunker naar uw geboden.

١٣٢ 132 ٱلْتَفِتْ إِلَيَّ وَٱرْحَمْنِي، كَحَقِّ مُحِبِّي ٱسْمِكَ.

Keer U tot mij, en wees mij genadig, Naar uw beschikking voor hen, die uw Naam beminnen;

١٣٣ 133 ثَبِّتْ خُطُوَاتِي فِي كَلِمَتِكَ، وَلَا يَتَسَلَّطْ عَلَيَّ إِثْمٌ.

Richt mijn schreden naar uw bestel, En laat geen onheil mij treffen.

١٣٤ 134 ٱفْدِنِي مِنْ ظُلْمِ ٱلْإِنْسَانِ، فَأَحْفَظَ وَصَايَاكَ.

Bevrijd mij van de verdrukking der mensen, Opdat ik trouw uw bevelen volbrenge;

١٣٥ 135 أَضِئْ بِوَجْهِكَ عَلَى عَبْدِكَ، وَعَلِّمْنِي فَرَائِضَكَ.

Laat uw aangezicht stralen over uw dienstknecht, En leer mij uw inzettingen kennen.

١٣٦ 136 جَدَاوِلُ مِيَاهٍ جَرَتْ مِنْ عَيْنَيَّ، لِأَنَّهُمْ لَمْ يَحْفَظُوا شَرِيعَتَكَ.

Stromen van tranen ontwellen mijn ogen, Omdat men uw wet niet beleeft.

١٣٧ 137 بَارٌّ أَنْتَ يَارَبُّ، وَأَحْكَامُكَ مُسْتَقِيمَةٌ.

Rechtvaardig zijt Gij, o Jahweh, En ook uw voorschriften zijn volgens recht;

١٣٨ 138 عَدْلًا أَمَرْتَ بِشَهَادَاتِكَ، وَحَقًّا إِلَى ٱلْغَايَةِ.

In gerechtigheid hebt Gij uw vermaningen gegeven, En in volledige trouw.

١٣٩ 139 أَهْلَكَتْنِي غَيْرَتِي، لِأَنَّ أَعْدَائِي نَسُوا كَلَامَكَ.

Ik word door ergernis verteerd, Omdat mijn vijanden uw woord vergeten;

١٤٠ 140 كَلِمَتُكَ مُمَحَّصَةٌ جِدًّا، وَعَبْدُكَ أَحَبَّهَا.

Maar uw bestel is beproefd als in vuur, En uw dienstknecht heeft het lief;

١٤١ 141 صَغِيرٌ أَنَا وَحَقِيرٌ، أَمَّا وَصَايَاكَ فَلَمْ أَنْسَهَا.

En al ben ik maar klein en gering, Nooit wil ik uw bevelen vergeten.

١٤٢ 142 عَدْلُكَ عَدْلٌ إِلَى ٱلدَّهْرِ، وَشَرِيعَتُكَ حَقٌّ.

Ongerept blijft uw gerechtigheid voor eeuwig en immer, En waarachtig uw wet;

١٤٣ 143 ضِيْقٌ وَشِدَّةٌ أَصَابَانِي، أَمَّا وَصَايَاكَ فَهِيَ لَذَّاتِي.

Al treffen mij nood en ellende, Uw geboden zijn mijn verkwikking.

١٤٤ 144 عَادِلَةٌ شَهَادَاتُكَ إِلَى ٱلدَّهْرِ. فَهِّمْنِي فَأَحْيَا.

Uw inzettingen zijn rechtvaardig voor eeuwig; Onderricht mij er in, opdat ik blijf leven!

١٤٥ 145 صَرَخْتُ مِنْ كُلِّ قَلْبِي. ٱسْتَجِبْ لِي يَارَبُّ. فَرَائِضَكَ أَحْفَظُ.

Ik roep met heel mijn hart: Jahweh verhoor mij! Uw inzettingen wil ik trouw onderhouden;

١٤٦ 146 دَعَوْتُكَ. خَلِّصْنِي، فَأَحْفَظَ شَهَادَاتِكَ.

Ik roep U aan: ach, kom mij te hulp, Om uw vermaningen te beleven.

١٤٧ 147 تَقَدَّمْتُ فِي ٱلصُّبْحِ وَصَرَخْتُ. كَلَامَكَ ٱنْتَظَرْتُ.

Ik ben met mijn smeken de dageraad vóór, Want ik smacht naar uw woord;

١٤٨ 148 تَقَدَّمَتْ عَيْنَايَ ٱلْهُزُعَ، لِكَيْ أَلْهَجَ بِأَقْوَالِكَ.

En mijn ogen voorkomen de nachtwake, Om op te zien naar uw bestel.

١٤٩ 149 صَوْتِيَ ٱسْتَمِعْ حَسَبَ رَحْمَتِكَ. يَارَبُّ، حَسَبَ أَحْكَامِكَ أَحْيِنِي.

Hoor in uw goedheid mijn smeken, o Jahweh, En wek mij naar uw beschikking ten leven;

١٥٠ 150 ٱقْتَرَبَ ٱلتَّابِعُونَ ٱلرَّذِيلَةَ. عَنْ شَرِيعَتِكَ بَعُدُوا.

Mijn listige vervolgers zijn al nabij, Maar ze houden zich ver van uw wet;

١٥١ 151 قَرِيبٌ أَنْتَ يَارَبُّ، وَكُلُّ وَصَايَاكَ حَقٌّ.

Maar Gij ook, Jahweh, zijt nabij, En waarachtig zijn al uw geboden;

١٥٢ 152 مُنْذُ زَمَانٍ عَرَفْتُ مِنْ شَهَادَاتِكَ أَنَّكَ إِلَى ٱلدَّهْرِ أَسَّسْتَهَا.

Van oudsher ken ik uw bevelen, Want Gij hebt ze gegeven voor eeuwig!

١٥٣ 153 اُنْظُرْ إِلَى ذُلِّي وَأَنْقِذْنِي، لِأَنِّي لَمْ أَنْسَ شَرِيعَتَكَ.

Aanschouw mijn ellende, en kom mij te hulp, Want nooit vergeet ik uw wet;

١٥٤ 154 أَحْسِنْ دَعْوَايَ.

Wees mijn verdediger en mijn beschermer, En doe mij leven naar uw bestel.

١٥٥ 155 ٱلْخَلَاصُ بَعِيدٌ عَنِ ٱلْأَشْرَارِ، لِأَنَّهُمْ لَمْ يَلْتَمِسُوا فَرَائِضَكَ.

Het heil blijft ver van de bozen verwijderd, Want ze zoeken uw inzettingen niet;

١٥٦ 156 كَثِيرَةٌ هِيَ مَرَاحِمُكَ يَارَبُّ. حَسَبَ أَحْكَامِكَ أَحْيِنِي.

Maar uw barmhartigheid, Jahweh, is groot, Wek mij ten leven naar uw woord.

١٥٧ 157 كَثِيرُونَ مُضْطَهِدِيَّ وَمُضَايِقِيَّ، أَمَّا شَهَادَاتُكَ فَلَمْ أَمِلْ عَنْهَا.

Al zijn mijn vervolgers en vijanden talrijk, Van uw vermaningen wijk ik niet af;

١٥٨ 158 رَأَيْتُ ٱلْغَادِرِينَ وَمَقَتُّ، لِأَنَّهُمْ لَمْ يَحْفَظُوا كَلِمَتَكَ.

Het walgt mij, als ik trouwelozen aanschouw, Die uw geboden niet willen volbrengen.

١٥٩ 159 ٱنْظُرْ أَنِّي أَحْبَبْتُ وَصَايَاكَ. يَارَبُّ، حَسَبَ رَحْمَتِكَ أَحْيِنِي.

Zie, hoe ik uw bevelen liefheb, o Jahweh, Laat mij dan leven naar uw genade;

١٦٠ 160 رَأْسُ كَلَامِكَ حَقٌّ، وَإِلَى ٱلدَّهْرِ كُلُّ أَحْكَامِ عَدْلِكَ.

Uw woord is een en al waarheid, En eeuwig houden al uw rechtvaardige voorschriften stand.

١٦١ 161 رُؤَسَاءُ ٱضْطَهَدُونِي بِلَا سَبَبٍ، وَمِنْ كَلَامِكَ جَزِعَ قَلْبِي.

Vorsten vervolgen mij zonder enige grond, Maar mijn hart is enkel beducht voor uw woord.

١٦٢ 162 أَبْتَهِجُ أَنَا بِكَلَامِكَ كَمَنْ وَجَدَ غَنِيمَةً وَافِرَةً.

Ik verheug mij over uw bestel, Als iemand, die rijke buit heeft gemaakt;

١٦٣ 163 أَبْغَضْتُ ٱلْكَذِبَ وَكَرِهْتُهُ، أَمَّا شَرِيعَتُكَ فَأَحْبَبْتُهَا.

Leugen en haat verfoei ik, Maar uw inzettingen heb ik lief.

١٦٤ 164 سَبْعَ مَرَّاتٍ فِي ٱلنَّهَارِ سَبَّحْتُكَ عَلَى أَحْكَامِ عَدْلِكَ.

Zeven maal daags zing ik uw lof, Om uw rechtvaardige voorschriften;

١٦٥ 165 سَلَامَةٌ جَزِيلَةٌ لِمُحِبِّي شَرِيعَتِكَ، وَلَيْسَ لَهُمْ مَعْثَرَةٌ.

Die uw wet beminnen, genieten een heerlijke vrede, En struikelen nooit.

١٦٦ 166 رَجَوْتُ خَلَاصَكَ يَارَبُّ، وَوَصَايَاكَ عَمِلْتُ.

Jahweh, ik smacht naar uw heil, En onderhoud uw geboden;

١٦٧ 167 حَفِظَتْ نَفْسِي شَهَادَاتِكَ، وَأُحِبُّهَا جِدًّا.

Ik volg uw vermaningen op, En bemin ze van harte;

١٦٨ 168 حَفِظْتُ وَصَايَاكَ وَشَهَادَاتِكَ، لِأَنَّ كُلَّ طُرُقِي أَمَامَكَ.

Ik volbreng uw bevelen, Ja, heel mijn leven ligt voor U bloot!

١٦٩ 169 لِيَبْلُغْ صُرَاخِي إِلَيْكَ يَارَبُّ. حَسَبَ كَلَامِكَ فَهِّمْنِي.

Jahweh, mijn smeken dringe tot U door, Geef mij inzicht naar uw woord;

١٧٠ 170 لِتَدْخُلْ طِلْبَتِي إِلَى حَضْرَتِكَ. كَكَلِمَتِكَ نَجِّنِي.

Moge mijn gebed voor uw aangezicht komen, Breng mij redding naar uw bestel.

١٧١ 171 تُنَبِّعُ شَفَتَايَ تَسْبِيحًا إِذَا عَلَّمْتَنِي فَرَائِضَكَ.

Dan zal een lofzang mijn lippen ontstromen, Omdat Gij uw inzettingen mij hebt geleerd;

١٧٢ 172 يُغَنِّي لِسَانِي بِأَقْوَالِكَ، لِأَنَّ كُلَّ وَصَايَاكَ عَدْلٌ.

En mijn tong zal uw waarachtigheid loven, Want al uw vermaningen zijn gerecht.

١٧٣ 173 لِتَكُنْ يَدُكَ لِمَعُونَتِي، لِأَنَّنِي ٱخْتَرْتُ وَصَايَاكَ.

Uw hand zij bereid, mij te helpen, Want uw bevelen heb ik verkoren;

١٧٤ 174 ٱشْتَقْتُ إِلَى خَلَاصِكَ يَارَبُّ، وَشَرِيعَتُكَ هِيَ لَذَّتِي.

Jahweh, ik smacht naar uw heil, En uw wet is mij een verkwikking.

١٧٥ 175 لِتَحْيَ نَفْسِي وَتُسَبِّحَكَ، وَأَحْكَامُكَ لِتُعِنِّي.

Mijn ziel moge leven, om U te loven, En uw voorschriften mogen mij helpen;

١٧٦ 176 ضَلَلْتُ، كَشَاةٍ ضَالَّةٍ. ٱطْلُبْ عَبْدَكَ، لِأَنِّي لَمْ أَنْسَ وَصَايَاكَ.

Als een verloren schaap dool ik rond: zoek uw dienaar weer op, Want nimmer heb ik uw geboden vergeten!

The Creation of Light