اَلْعَدَد 26

١ 1 ثُمَّ بَعْدَ ٱلْوَبَإِ كَلَّمَ ٱلرَّبُّ مُوسَى وَأَلِعَازَارَ بْنَ هَارُونَ ٱلْكَاهِنِ قَائِلًا:

Na de ramp sprak God tot Moses en tot Elazar, den zoon van den priester Aäron:

٢ 2 «خُذَا عَدَدَ كُلِّ جَمَاعَةِ بَنِي إِسْرَائِيلَ، مِنِ ٱبْنِ عِشْرِينَ سَنَةً فَصَاعِدًا حَسَبَ بُيُوتِ آبَائِهِمْ، كُلِّ خَارِجٍ لِلْجُنْدِ فِي إِسْرَائِيلَ».

Neemt het getal op van heel de gemeenschap der Israëlieten van twintig jaar af, alle strijdbare mannen in Israël naar hun families.

٣ 3 فَكَلَّمَهُمْ مُوسَى وَأَلِعَازَارُ ٱلْكَاهِنُ فِي عَرَبَاتِ مُوآبَ عَلَى أُرْدُنِّ أَرِيحَا قَائِلَيْنِ:

Moses en de priester Elazar monsterden ze dus in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho,

٤ 4 «مِنِ ٱبْنِ عِشْرِينَ سَنَةً فَصَاعِدًا. كَمَا أَمَرَ ٱلرَّبُّ مُوسَى». وَبَنِي إِسْرَائِيلَ ٱلْخَارِجِينَ مِنْ أَرْضِ مِصْرَ:

van twintig jaar af, zoals Jahweh het Moses bevolen had. Dit waren de Israëlieten die uit Egypte waren getrokken:

٥ 5 رَأُوبَيْنُ بِكْرُ إِسْرَائِيلَ، بَنُو رَأُوبَيْنَ: لِحَنُوكَ عَشِيرَةُ ٱلْحَنُوكِيِّينَ. لِفَلُّو عَشِيرَةُ ٱلْفَلُّوِيِّينَ.

Ruben, Israëls eerstgeborene. De geslachten der Rubenieten waren: Het geslacht der Chanokieten van Chanok; het geslacht der Palloeïeten van Palloe;

٦ 6 لِحَصْرُونَ عَشِيرَةُ ٱلْحَصْرُونِيِّينَ. لِكَرْمِي عَشِيرَةُ ٱلْكَرْمِيِّينَ.

het geslacht der Chesronieten van Chesron; het geslacht der Karmieten van Karmi.

٧ 7 هَذِهِ عَشَائِرُ ٱلرَّأُوبَيْنِيِّينَ، وَكَانَ ٱلْمَعْدُودُونَ مِنْهُمْ ثَلَاثَةً وَأَرْبَعِينَ أَلْفًا وَسَبْعَ مِئَةٍ وَثلَاثِينَ.

Dit waren de geslachten der Rubenieten; hun gemonsterden telden drie en veertig duizend zevenhonderd dertig man.

٨ 8 وَٱبْنُ فَلُّو أَلِيآبُ.

De zoon van Palloe was Eliab.

٩ 9 وَبَنُو أَلِيآبَ: نَمُوئِيلُ وَدَاثَانُ وَأَبِيرَامُ، وَهُمَا دَاثَانُ وَأَبِيرَامُ ٱلْمَدْعُوَّانِ مِنَ ٱلْجَمَاعَةِ ٱللَّذَانِ خَاصَمَا مُوسَى وَهَارُونَ فِي جَمَاعَةِ قُورَحَ حِينَ خَاصَمُوا ٱلرَّبَّ،

De zonen van Eliab waren: Nemoeël, Datan, en Abiram. Deze Datan en Abiram waren de voormannen geweest, die met de aanhang van Kore tegen Moses en Aäron in verzet waren gekomen bij de opstand tegen Jahweh.

١٠ 10 فَفَتَحَتِ ٱلْأَرْضُ فَاهَا وَٱبْتَلَعَتْهُمَا مَعَ قُورَحَ حِينَ مَاتَ ٱلْقَوْمُ بِإِحْرَاقِ ٱلنَّارِ، مِئَتَيْنِ وَخَمْسِينَ رَجُلًا. فَصَارُوا عِبْرَةً.

De aarde had haar muil geopend en hen met Kore verslonden, toen de bende omkwam, en het vuur de twee honderd vijftig mannen verteerde, zodat zij een waarschuwend teken werden.

١١ 11 وَأَمَّا بَنُو قُورَحَ فَلَمْ يَمُوتُوا.

De zonen van Kore waren echter niet omgekomen.

١٢ 12 بَنُو شِمْعُونَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِنَمُوئِيلَ عَشِيرَةُ ٱلنَّمُوئِيلِيِّينَ. لِيَامِينَ عَشِيرَةُ ٱلْيَامِينِيِّينَ. لِيَاكِينَ عَشِيرَةُ ٱلْيَاكِينِيِّينَ.

De geslachten der Simeonieten waren: Het geslacht der Nemoeëlieten van Nemoeël; het geslacht der Jaminieten van Jamin; het geslacht der Jakinieten van Jakin;

١٣ 13 لِزَارَحَ عَشِيرَةُ ٱلزَّارَحِيِّينَ. لِشَأُولَ عَشِيرَةُ ٱلشَّأُولِيِّينَ.

het geslacht der Zarchieten van Zérach; het geslacht der Sjaoelieten van Sjaoel.

١٤ 14 هَذِهِ عَشَائِرُ ٱلشِّمْعُونِيِّينَ، ٱثْنَانِ وَعِشْرُونَ أَلْفًا وَمِئَتَانِ.

Dit waren de geslachten der Simeonieten; hun gemonsterden telden twee en twintig duizend tweehonderd man.

١٥ 15 بَنُو جَادَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِصِفُونَ عَشِيرَةُ ٱلصِّفُونِيِّينَ. لِحَجِّي عَشِيرَةُ ٱلْحَجِّيِّينَ. لِشُونِي عَشِيرَةُ ٱلشُّونِيِّينَ.

De geslachten der Gadieten waren: het geslacht der Sefonieten van Sefon; het geslacht der Chaggieten van Chaggi; het geslacht der Sjoenieten van Sjoeni;

١٦ 16 لِأُزْنِي عَشِيرَةُ ٱلْأُزْنِيِّينَ. لِعِيرِي عَشِيرَةُ ٱلْعِيرِيِّينَ

het geslacht der Oznieten van Ozni; het geslacht der Erieten van Eri;

١٧ 17 لِأَرُودَ عَشِيرَةُ ٱلْأَرُودِيِّينَ. لِأَرْئِيلِي عَشِيرَةُ ٱلْأَرْئِيلِيِّينَ.

het geslacht der Arodieten van Arod, het geslacht der Arelieten van Areli.

١٨ 18 هَذِهِ عَشَائِرُ بَنِي جَادَ حَسَبَ عَدَدِهِمْ، أَرْبَعُونَ أَلْفًا وَخَمْسُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten van de Gadieten; hun gemonsterden telden veertig duizend vijfhonderd man.

١٩ 19 اِبْنَا يَهُوذَا: عِيرُ وَأُونَانُ، وَمَاتَ عِيرُ وَأُونَانُ فِي أَرْضِ كَنْعَانَ.

De zonen van Juda waren: Er en Onan. Er en Onan waren in het land Kanaän gestorven.

٢٠ 20 فَكَانَ بَنُو يَهُوذَا حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِشِيلَةَ عَشِيرَةُ ٱلشِّيلِيِّينَ. وَلِفَارَصَ عَشِيرَةُ ٱلْفَارَصِيِّينَ. وَلِزَارَحَ عَشِيرَةُ ٱلزَّارَحِيِّينَ.

De geslachten van de Judeërs waren: het geslacht der Sjelanieten van Sjela; het geslacht der Farsieten van Fares; het geslacht der Zarieten van Zara.

٢١ 21 وَكَانَ بَنُو فَارَصَ: لِحَصْرُونَ عَشِيرَةُ ٱلْحَصْرُونِيِّينَ. وَلِحَامُولَ عَشِيرَةُ ٱلْحَامُولِيِّينَ.

De zonen van Fares waren: het geslacht der Esronieten van Esron; het geslacht der Chamoelieten van Chamoel.

٢٢ 22 هَذِهِ عَشَائِرُ يَهُوذَا حَسَبَ عَدَدِهِمْ، سِتَّةٌ وَسَبْعُونَ أَلْفًا وَخَمْسُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten van Juda; hun gemonsterden telden zes en zeventig duizend vijfhonderd man.

٢٣ 23 بَنُو يَسَّاكَرَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِتُولَاعَ عَشِيرَةُ ٱلتُّولَاعِيِّينَ. وَلِفُوَّةَ عَشِيرَةُ ٱلْفُوِّيِّينَ.

De geslachten der Issakarieten waren: Het geslacht der Tolaïeten van Tola; het geslacht der Poewwieten van Poewwa;

٢٤ 24 وَلِيَاشُوبَ عَشِيرَةُ ٱلْيَاشُوبِيِّينَ. وَلِشِمْرُونَ عَشِيرَةُ ٱلشِّمْرُونِيِّينَ.

het geslacht der Jasjoebieten van Jasjoeb; het geslacht der Sjimronieten van Sjimron.

٢٥ 25 هَذِهِ عَشَائِرُ يَسَّاكَرَ حَسَبَ عَدَدِهِمْ، أَرْبَعَةٌ وَسِتُّونَ أَلْفًا وَثَلَاثُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten van Issakar; hun gemonsterden telden vier en zestig duizend driehonderd man.

٢٦ 26 بَنُو زَبُولُونَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِسَارَدَ عَشِيرَةُ ٱلسَّارَدِيِّينَ. وَلإِيلُونَ عَشِيرَةُ ٱلْإِيلُونِيِّينَ. وَلِيَاحِلْئِيلَ عَشِيرَةُ ٱلْيَاحِلْئِيلِيِّينَ.

De geslachten der Zabulonieten waren: Het geslacht der Sardieten van Séred; het geslacht der Elonieten van Elon; het geslacht der Jachleëlieten van Jachleël.

٢٧ 27 هَذِهِ عَشَائِرُ ٱلزَّبُولُونِيِّينَ حَسَبَ عَدَدِهِمْ، سِتُّونَ أَلْفًا وَخَمْسُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten der Zabulonieten; hun gemonsterden telden zestig duizend vijfhonderd man.

٢٨ 28 اِبْنَا يُوسُفَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمَا مَنَسَّى وَأَفْرَايِمُ.

De zonen van Josef waren Manasse en Efraïm.

٢٩ 29 بَنُو مَنَسَّى: لِمَاكِيرَ عَشِيرَةُ ٱلْمَاكِيرِيِّينَ. وَمَاكِيرُ وَلَدَ جِلْعَادَ. وَلِجِلْعَادَ عَشِيرَةُ ٱلْجِلْعَادِيِّينَ.

De geslachten der Manassieten waren: het geslacht der Makirieten van Makir. Makir bracht Gilad voort; het geslacht der Giladieten van Gilad.

٣٠ 30 هَؤُلَاءِ بَنُو جِلْعَادَ: لِإِيعَزَرَ عَشِيرَةُ ٱلْإِيعَزَرِيِّينَ. لِحَالَقَ عَشِيرَةُ ٱلْحَالَقِيِّينَ.

Dit waren de zonen van Gilad: het geslacht der Iëzerieten van Iézer; het geslacht der Chelkieten van Chélek;

٣١ 31 لِأَسْرِيئِيلَ عَشِيرَةُ ٱلْأَسْرِيئِيلِيِّينَ. لِشَكَمَ عَشِيرَةُ ٱلشَّكَمِيِّينَ

het geslacht der Asriëlieten van Asriël; het geslacht der Sjikmieten van Sjékem;

٣٢ 32 لِشَمِيدَاعَ عَشِيرَةُ ٱلشَّمِيدَاعِيِّينَ. لِحَافَرَ عَشِيرَةُ ٱلْحَافَرِيِّينَ.

het geslacht der Sjemidaïeten van Sjemida; het geslacht der Chefrieten van Chéfer.

٣٣ 33 وَأَمَّا صَلُفْحَادُ بْنُ حَافَرَ فَلَمْ يَكُنْ لَهُ بَنُونَ بَلْ بَنَاتٌ. وَأَسْمَاءُ بَنَاتِ صَلُفْحَادَ: مَحْلَةُ وَنُوعَةُ وَحُجْلَةُ وَمِلْكَةُ وَتِرْصَةُ.

Selofchad, de zoon van Chéfer, had geen zonen, maar alleen dochters; de dochters van Selofchad heetten Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa.

٣٤ 34 هَذِهِ عَشَائِرُ مَنَسَّى، وَٱلْمَعْدُودُونَ مِنْهُمُ ٱثْنَانِ وَخَمْسُونَ أَلْفًا وَسَبْعُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten van Manasse; hun gemonsterden telden twee en vijftig duizend zevenhonderd man.

٣٥ 35 وَهَؤُلَاءِ بَنُو أَفْرَايِمَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِشُوتَالَحَ عَشِيرَةُ ٱلشُّوتَالَحِيِّينَ. لِبَاكَرَ عَشِيرَةُ ٱلْبَاكَرِيِّينَ. لِتَاحَنَ عَشِيرَةُ ٱلتَّاحَنِيِّينَ.

De geslachten der Efraïmieten waren: het geslacht der Sjoetalchieten van Sjoetélach; het geslacht der Bakrieten van Béker; het geslacht der Tachanieten van Táchan.

٣٦ 36 وَهَؤُلَاءِ بَنُو شُوتَالَحَ: لِعِيرَانَ عَشِيرَةُ ٱلْعِيرَانِيِّينَ.

En dit waren de zonen van Sjoetélach: het geslacht der Eranieten van Eran.

٣٧ 37 هَذِهِ عَشَائِرُ بَنِي أَفْرَايِمَ حَسَبَ عَدَدِهِمِ، ٱثْنَانِ وَثَلَاثُونَ أَلْفًا وَخَمْسُ مِئَةٍ. هَؤُلَاءِ بَنُو يُوسْفَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ.

Dit waren de geslachten der Efraïmieten; hun gemonsterden telden twee en dertig duizend vijfhonderd man. Dit waren de zonen van Josef volgens hun geslachten.

٣٨ 38 بَنُو بَنْيَامِينَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِبَالَعَ عَشِيرَةُ ٱلْبَالَعِيِّينَ. لِأَشْبِيلَ عَشِيرَةُ ٱلْأَشْبِيلِيِّينَ. لِأَحِيرَامَ عَشِيرَةُ ٱلْأَحِيرَامِيِّينَ.

De geslachten der Benjamieten waren: het geslacht der Balieten van Béla; het geslacht der Asjbelieten van Asjbel; het geslacht der Achiramieten van Achiram;

٣٩ 39 لِشَفُوفَامَ عَشِيرَةُ ٱلشَّفُوفَامِيِّينَ. لِحُوفَامَ عَشِيرَةُ ٱلْحُوفَامِيِّينَ.

het geslacht der Sjoefamieten van Sjoefam; het geslacht der Choefamieten van Choefam.

٤٠ 40 وَكَانَ ٱبْنَا بَالَعَ: أَرْدَ وَنُعْمَانَ. لِأَرْدَ عَشِيرَةُ ٱلْأَرْدِيِّينَ، وَلِنُعْمَانَ عَشِيرَةُ ٱلنُّعْمَانِيِّينَ.

De zonen van Bela waren Ard en Naäman: het geslacht der Ardieten van Ard; het geslacht der Naämieten van Naäman.

٤١ 41 هَؤُلَاءِ بَنُو بَنْيَامِينَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ، وَٱلْمَعْدُودُونَ مِنْهُمْ خَمْسَةٌ وَأَرْبَعُونَ أَلْفًا وَسِتُّ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten der Benjamieten; hun gemonsterden telden vijf en veertig duizend zeshonderd man.

٤٢ 42 هَؤُلَاءِ بَنُو دَانَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِشُوحَامَ عَشِيرَةُ ٱلشُّوحَامِيِّينَ. هَذِهِ قَبَائِلُ دَانَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ.

Dit waren de geslachten der Danieten: het geslacht der Sjoechamieten van Sjoecham. Dit waren de geslachten van Dan volgens hun geslachten.

٤٣ 43 جَمِيعُ عَشَائِرِ ٱلشُّوحَامِيِّينَ حَسَبَ عَدَدِهِمْ، أَرْبَعَةٌ وَسِتُّونَ أَلْفًا وَأَرْبَعُ مِئَةٍ.

Dit waren alle geslachten der Sjoechamieten; hun gemonsterden telden vier en zestig duizend vierhonderd man.

٤٤ 44 بَنُو أَشِيرَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِيِمْنَةَ عَشِيرَةُ ٱلْيِمْنِيِّينَ. لِيِشْوِي عَشِيرَةُ ٱلْيِشْوِيِّينَ. لِبَرِيعَةَ عَشِيرَةُ ٱلْبَرِيعِيِّينَ.

De geslachten der Aserieten waren: het geslacht der Jimnaïeten van Jimna; het geslacht der Jisjwieten van Jisjwi; het geslacht der Beriïeten van Beria.

٤٥ 45 لِبَنِي بَرِيعَةَ: لِحَابَرَ عَشِيرَةُ ٱلْحَابَرِيِّينَ. لِمَلْكِيئِيلَ عَشِيرَةُ ٱلْمَلْكِيئِيلِيِّينَ.

Van de zonen van Beria: het geslacht der Chebrieten van Chéber; het geslacht der Malkiëlieten van Malkiël.

٤٦ 46 وَٱسْمُ ٱبْنَةِ أَشِيرَ سَارَحُ.

De dochter van Aser heette Sérach.

٤٧ 47 هَذِهِ عَشَائِرُ بَنِي أَشِيرَ حَسَبَ عَدَدِهِمْ، ثَلَاثَةٌ وَخَمْسُونَ أَلْفًا وَأَرْبَعُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten der Aserieten; hun gemonsterden telden drie en vijftig duizend vierhonderd man.

٤٨ 48 بَنُو نَفْتَالِي حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِيَاحَصْئِيلَ عَشِيرَةُ ٱلْيَاحَصْئِيلِيِّينَ. لِجُونِي عَشِيرَةُ ٱلْجُونِيِّينَ.

De geslachten der Neftalieten waren: het geslacht der Jachseëlieten van Jachseël; het geslacht der Goenieten van Goeni;

٤٩ 49 لِيِصِرَ عَشِيرَةُ ٱلْيِصِرِيِّينَ. لِشِلِّيمَ عَشِيرَةُ ٱلشِّلِّيمِيِّينَ.

het geslacht der Jisrieten van Jéser; het geslacht der Sjillemieten van Sjillem.

٥٠ 50 هَذِهِ قَبَائِلُ نَفْتَالِي حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ، وَٱلْمَعْدُودُونَ مِنْهُمْ خَمْسَةٌ وَأَرْبَعُونَ أَلْفًا وَأَرْبَعُ مِئَةٍ.

Dit waren de geslachten van Neftali volgens hun geslachten; hun gemonsterden telden vijf en veertig duizend vierhonderd man.

٥١ 51 هَؤُلَاءِ ٱلْمَعْدُودُونَ مِنْ بَنِي إِسْرَائِيلَ سِتُّ مِئَةِ أَلْفٍ وَأَلْفٌ وَسَبْعُ مِئَةٍ وَثَلَاثُونَ.

De gemonsterde Israëlieten telden dus zes honderd een duizend zevenhonderd dertig man.

٥٢ 52 ثُمَّ كَلَّمَ ٱلرَّبُّ مُوسَى قَائِلًا:

Jahweh sprak tot Moses:

٥٣ 53 «لِهَؤُلَاءِ تُقْسَمُ ٱلْأَرْضُ نَصِيبًا عَلَى عَدَدِ ٱلْأَسْمَاءِ.

Onder dezen moet naar het aantal personen het land in eigendom worden verdeeld.

٥٤ 54 اَلْكَثِيرُ تُكَثِّرُ لَهُ نَصِيبَهُ، وَٱلْقَلِيلُ تُقَلِّلُ لَهُ نَصِيبَهُ. كُلُّ وَاحِدٍ حَسَبَ ٱلْمَعْدُودِينَ مِنْهُ يُعْطَى نَصِيبَهُ.

Aan een grote stam moet ge een groot, aan een kleine een klein erfdeel toewijzen; aan iedereen moet naar het aantal van zijn gemonsterden een erfdeel worden geschonken.

٥٥ 55 إِنَّمَا بِٱلْقُرْعَةِ تُقْسَمُ ٱلْأَرْضُ. حَسَبَ أَسْمَاءِ أَسْبَاطِ آبَائِهِمْ يَمْلِكُونَ.

Maar het land moet door het lot worden verdeeld, hoewel de voorvaderlijke stammen hun erfdeel zullen ontvangen naar het aantal personen;

٥٦ 56 حَسَبَ ٱلْقُرْعَةِ يُقْسَمُ نَصِيبُهُمْ بَيْنَ كَثِيرٍ وَقَلِيلٍ».

dus door het lot moet het erfdeel tussen groot en klein worden verdeeld.

٥٧ 57 وَهَؤُلَاءِ ٱلْمَعْدُودُونَ مِنَ ٱللَّاوِيِّينَ حَسَبَ عَشَائِرِهِمْ: لِجِرْشُونَ عَشِيرَةُ ٱلْجِرْشُونِيِّينَ. لِقَهَاتَ عَشِيرَةُ ٱلْقَهَاتِيِّينَ. لِمَرَارِي عَشِيرَةُ ٱلْمَرَارِيِّينَ.

Dit waren de Levieten, die naar hun geslachten werden ingeschreven: het geslacht der Gersjonieten van Gersjon; het geslacht der Kehatieten van Kehat; het geslacht der Merarieten van Merari.

٥٨ 58 هَذِهِ عَشَائِرُ لَاوِي: عَشِيرَةُ ٱللِّبْنِيِّينَ وَعَشِيرَةُ ٱلْحَبْرُونِيِّينَ وَعَشِيرَةُ ٱلْمَحْلِيِّينَ وَعَشِيرَةُ ٱلْمُوشِيِّينَ وَعَشِيرَةُ ٱلْقُورَحِيِّينَ. وَأَمَّا قَهَاتُ فَوَلَدَ عَمْرَامَ.

Dit waren de geslachten van Levi: het geslacht der Libnieten, het geslacht der Chebronieten, het geslacht der Machlieten, het geslacht der Moesjieten, het geslacht der Korieten. Kehat verwekte Amram.

٥٩ 59 وَٱسْمُ ٱمْرَأَةِ عَمْرَامَ يُوكَابَدُ بِنْتُ لَاوِي ٱلَّتِي وُلِدَتْ لِلَاوِي فِي مِصْرَ، فَوَلَدَتْ لِعَمْرَامَ هَارُونَ وَمُوسَى وَمَرْيَمَ أُخْتَهُمَا.

De vrouw van Amram heette Jokébed; ze was een dochter van Levi, die hem in Egypte werd geboren. Zij schonk aan Amram Aäron, Moses en hun zuster Mirjam.

٦٠ 60 وَلِهَارُونَ وُلِدَ نَادَابُ وَأَبِيهُو وَأَلِعَازَارُ وَإِيثَامَارُ.

Aan Aäron werden Nadab en Abihoe, Elazar en Itamar geboren.

٦١ 61 وَأَمَّا نَادَابُ وَأَبِيهُو فَمَاتَا عِنْدَمَا قَرَّبَا نَارًا غَرِيبَةً أَمَامَ ٱلرَّبِّ.

Nadab en Abihoe stierven, toen zij onwettig vuur voor Jahweh offerden.

٦٢ 62 وَكَانَ ٱلْمَعْدُودُونَ مِنْهُمْ ثَلَاثَةً وَعِشْرِينَ أَلْفًا، كُلَّ ذَكَرٍ مِنِ ٱبْنِ شَهْرٍ فَصَاعِدًا. لِأَنَّهُمْ لَمْ يُعَدُّوا بَيْنَ بَنِي إِسْرَائِيلَ، إِذْ لَمْ يُعْطَ لَهُمْ نَصِيبٌ بَيْنَ بَنِي إِسْرَائِيلَ.

Alle ingeschreven mannelijke personen van één maand af waren drie en twintig duizend. Zij waren niet met de andere Israëlieten gemonsterd, omdat hun geen erfdeel onder de Israëlieten was toebedeeld.

٦٣ 63 هَؤُلَاءِ هُمُ ٱلَّذِينَ عَدَّهُمْ مُوسَى وَأَلِعَازَارُ ٱلْكَاهِنُ حِينَ عَدَّا بَنِي إِسْرَائِيلَ فِي عَرَبَاتِ مُوآبَ عَلَى أُرْدُنِّ أَرِيحَا.

Dit waren degenen, die door Moses en den priester Elazar werden geteld, toen zij de Israëlieten monsterden in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho.

٦٤ 64 وَفِي هَؤُلَاءِ لَمْ يَكُنْ إِنْسَانٌ مِنَ ٱلَّذِينَ عَدَّهُمْ مُوسَى وَهَارُونُ ٱلْكَاهِنُ حِينَ عَدَّا بَنِي إِسْرَائِيلَ فِي بَرِّيَّةِ سِينَاءَ،

Onder dezen bevond zich niemand van hen, die door Moses en den priester Aäron waren geteld, toen zij de Israëlieten in de woestijn van de Sinaï hadden gemonsterd.

٦٥ 65 لِأَنَّ ٱلرَّبَّ قَالَ لَهُمْ إِنَّهُمْ يَمُوتُونَ فِي ٱلْبَرِّيَّةِ، فَلَمْ يَبْقَ مِنْهُمْ إِنْسَانٌ إِلَا كَالِبُ بْنُ يَفُنَّةَ وَيَشُوعُ بْنُ نُونَ.

Want Jahweh had hun gezegd: Ze zullen in de woestijn sterven, en er zal niemand van hen overblijven, behalve Kaleb, de zoon van Jefoenne, en Josuë, de zoon van Noen.