< Uruyan Yuhana 19 >

1 Vat ni leli imone nlanza liwui lidya fo anit gbardang kitene kani i woro, “njaah, utucchu uzazinu nin likara un Kutelle bit.
Daarna hoorde ik een machtige stem als van een talrijke schare in de hemel, die riep: Alleluja! Het heil, de glorie en macht Behoren onzen God;
2 Usharaa me kidegen nin dert, ame in su u usharaa nkilaki udiya, ulenge na ananza uyi nin tikilaki me nnin dinon, ame na yiru utunu kitenen mmii na chin me, mooh na amere na gutun minin.”
Want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen! De grote Boeleerster heeft Hij geoordeeld, Haar, die de aarde bedierf door haar ontucht: Hij heeft het bloed van zijn dienaars opgeëist uit haar hand!
3 Kubi kun be i liri na, “Njaah nchingne nuzu kitime nin ligang saligang.” (aiōn g165)
En ze herhaalden: Alleluja! Haar rook stijgt op in de eeuwen der eeuwen! (aiōn g165)
4 Akune akut aba nin na nas nin nimon inas ichine inlai ino-o kutin izazina Kutelle ulenge nna awa sosin kutet me kun tigo-oo ibele uso nani njaah.”
En de vier en twintig Oudsten en de vier Dieren vielen neer, aanbaden God, die op de troon is gezeten, en antwoordden: Amen! Alleluja!
5 Kube liwui nuzu kiti lisosiin me, a woro, “Zazina Kutelle bite, vat anun achin me, anun alenge na idin lanzu fieu me, vat adiya na nanlikare.”
Toen ging er een stem uit van de troon, en deze sprak: Looft onzen God, Gij allen, zijn dienaars, Gij die Hem vreest, Kleinen en groten!
6 Kube nlanza imomoon na a gurno fo liwui nanit gbardan, fo ku chulun men gbardang fo liwui ntutuuzu, iworo njaah kiti ngo-o Kutelle bit, unan minu vat, adi vat.
En ik hoorde als het gejuich van een talrijke schare, als het geruis van vele wateren, als het rollen van geweldige donder: Alleluja! Want de Heer, onze God, De Almachtige heeft zijn koningschap aanvaard!
7 Na tisu avu liburi libo-o ti zazinghe bara kubi nbuki niluma n Yisa ndaah, unan niluma me sosin nchaah me.”
Laat ons blij zijn en juichen, En Hem de glorie geven! Want gekomen is de bruiloft van het Lam, En zijn Vrouw heeft er zich toe bereid;
8 Ina ngne kubin shonu nimoon ikanang nin linin nsalin dinong (ulinin uchine unnare din dursu anit alua me).
In blinkend rein lijnwaad mag ze zich kleden, In lijnwaad: de gerechtige werken der heiligen.
9 Unan kadure wurei, “Yertine ilele: Anan mmariari di alenge na ina yichila ni udak mbuki niluma ngono Kutelle.” Akura awurei, “Ilele innare tigbulan kidegen Kutelle.”
Toen sprak hij tot mij: Schrijf op! Zalig zij, die geroepen zijn tot het Bruiloftsmaal van het Lam. En hij vervolgde: Dit zijn de waarachtige woorden van God!
10 Nnonko kidowo ninghe nbun me nzazingne, anin belli aworo, “Na uwansu nani ba! Men wang kuchi -nari ligowe nin fi nan nuana fe alenge na ikifo ligbulan nshaida Yissa, zazina Kutelle, Ushaidna Yissa unnare Uruhu nbelin nbun.”
Toen viel ik voor zijn voeten neer, om hem te aanbidden. Maar hij sprak tot mij: Houd op! Ik ben uw mededienstknecht, en die uwer broeders, die de getuigenis van Jesus bezitten. Gòd moet gij aanbidden! Want de getuigenis van Jesus is de geest der profetie.
11 In nin yene kitene kani puun, nan nyene, nyene kabarik kabo-o ulenge na awa di kitene kanin idin yichu ngne unan yinnu sa uyenu nin kidegen, Adin su usharaa dert anin nutuzuno kidegen.
Toen zag ik de hemel geopend, en zie: Een wit paard. En Die er op was gezeten, wordt "Getrouwe en Waarachtige" genoemd; met rechtvaardigheid leidt Hij het oordeel, en voert Hij de strijd.
12 Iyizi me din kasu fo ula, litime wa di nin nitik tigo, Awadi nin lisa na iwa yertin kidowe me na umon yiru ba se ame.
Zijn ogen waren als een vuurvlam; op zijn hoofd waren talrijke kronen. Hij droeg een Naam, die niemand verstaat dan Hijzelf.
13 Awa shon kultuk me na iwa shintin nyan mmii, lisa me idin yichu ligbulan Kutelle.
Hij was omhangen met een kleed, gedrenkt in bloed. Zijn Naam wordt geheten: "Het Woord van God!"
14 Asoja kitene ka ne wa din durtu ngne nin nibark ni bo-o, i wa shon tilinen tichine, abo-o pau ayita lau.
Op witte rossen volgen Hem de legerscharen des hemels, gekleed in lijnwaad, wit en rein.
15 Nnuzun nnuu me liltang nli wa nuzu likeze nmin-nmin, aba min nani nin chara likara aduluani nin nanu nayi Kutelle, Amin nani nin tigo me vat.
En uit zijn mond kwam een scherp zwaard te voorschijn, om er de volkeren mee te treffen. Hij zal ze weiden met ijzeren staf; Hij zelf treedt de perskuip van de grimmige toorn van den almachtigen God.
16 Ayertine kultuk me nin kuta me lisa yita ku, UGO NA GO NIN CHIKILARI NA CHIKILARI.
En op zijn kleed en op zijn heup draagt Hij de Naam geschreven: "Koning der koningen, en Heer der heren".
17 IN yene gono kadura yisin nwui, ayicila anyin na idii kitene kane nin liwui lidya, “Dan, ida zuro ligowe bara ubuki Kutelle.
En ik zag een engel staan in de zon; hij riep met machtige stem al de vogels toe, die vliegen hoog in de lucht: Hierheen! Verzamelt u aan de grote maaltijd van God,
18 Dan ida li inawa na go, inawa ni didya likum, inawa na nan likara, inawa ni barke na nan ngnaji ni nin, nan ni nawa na nit vat, nan nachin nin nan sali linin, adi dya nya mine na nan likare.”
Om het vlees van koningen te eten! Het vlees van krijgsoversten en machtigen, Het vlees van paarden en ruiters, Het vlees van alle vrijen en slaven, Van alle kleinen en groten!
19 In yine kumunche nan na go nye-e nan na soja mine, iba kele kidowo udu likum nin lenge na ngna kabarke nin na soja me.
Toen zag ik het Beest en de koningen der aarde met hun legerscharen, die zich hadden verzameld, om strijd te voeren met Hem, die op het paard was gezeten, en met zijn legermacht.
20 Kumuche na iwaa kifo ngne ligowe nin na nan kadura kinuu me alenge na isu liduu imus lin me, nin leli kulappe nbun me. Nin kuni kulappe arusuzo ale na iwa seru ulamba me inin nchil me. Awa ban mine iturunnan nya nlan ukang ujujuzu unanzan. (Limnē Pyr g3041 g4442)
En gegrepen werd het Beest, en met hem de valse profeet, die onder zijn ogen de wonderen verricht had, waarmee hij hèn had verleid, die het teken van het Beest hadden aanvaard en zijn beeld hadden aanbeden: Levend werden beiden in de vuurpoel geworpen, met zwavel gestookt. (Limnē Pyr g3041 g4442)
21 Ngisin mine iwa moluani nin litang nla ule na uwa nuzu nnuu nle na awa di kitene kabarke, vat na yin le abi mine.
En de overigen werden gedood met het zwaard uit de mond van Hem, die op het paard was gezeten; en alle vogels vraten zich zat aan hun vlees.

< Uruyan Yuhana 19 >