< דברים 28 >
והיה אם שמוע תשמע בקול יהוה אלהיך לשמר לעשות את כל מצותיו אשר אנכי מצוך היום--ונתנך יהוה אלהיך עליון על כל גויי הארץ | 1 |
En het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, zo zal de HEERE, uw God, u hoog zetten boven alle volken der aarde.
ובאו עליך כל הברכות האלה והשיגך כי תשמע בקול יהוה אלהיך | 2 |
En al deze zegeningen zullen over u komen, en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods, zult gehoorzaam zijn.
ברוך אתה בעיר וברוך אתה בשדה | 3 |
Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld.
ברוך פרי בטנך ופרי אדמתך ופרי בהמתך--שגר אלפיך ועשתרות צאנך | 4 |
Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
Gezegend zal zijn uw korf, en uw baktrog.
ברוך אתה בבאך וברוך אתה בצאתך | 6 |
Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan.
יתן יהוה את איביך הקמים עליך נגפים לפניך בדרך אחד יצאו אליך ובשבעה דרכים ינוסו לפניך | 7 |
De HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen voor uw aangezicht; door een weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.
יצו יהוה אתך את הברכה באסמיך ובכל משלח ידך וברכך--בארץ אשר יהוה אלהיך נתן לך | 8 |
De HEERE zal den zegen gebieden, dat Hij met u zij in uw schuren, en in alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
יקימך יהוה לו לעם קדוש כאשר נשבע לך כי תשמר את מצות יהוה אלהיך והלכת בדרכיו | 9 |
De HEERE zal u Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen wandelen.
וראו כל עמי הארץ כי שם יהוה נקרא עליך ויראו ממך | 10 |
En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.
והותרך יהוה לטובה בפרי בטנך ובפרי בהמתך ובפרי אדמתך--על האדמה אשר נשבע יהוה לאבתיך לתת לך | 11 |
En de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.
יפתח יהוה לך את אוצרו הטוב את השמים לתת מטר ארצך בעתו ולברך את כל מעשה ידך והלוית גוים רבים ואתה לא תלוה | 12 |
De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen.
ונתנך יהוה לראש ולא לזנב והיית רק למעלה ולא תהיה למטה כי תשמע אל מצות יהוה אלהיך אשר אנכי מצוך היום--לשמר ולעשות | 13 |
En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen;
ולא תסור מכל הדברים אשר אנכי מצוה אתכם היום--ימין ושמאול ללכת אחרי אלהים אחרים--לעבדם | 14 |
En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.
והיה אם לא תשמע בקול יהוה אלהיך לשמר לעשות את כל מצותיו וחקתיו אשר אנכי מצוך היום--ובאו עליך כל הקללות האלה והשיגוך | 15 |
Daarentegen zal het geschieden, indien gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; zo zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.
ארור אתה בעיר וארור אתה בשדה | 16 |
Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.
Vervloekt zal zijn uw korf, en uw baktrog.
ארור פרי בטנך ופרי אדמתך--שגר אלפיך ועשתרת צאנך | 18 |
Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
ארור אתה בבאך וארור אתה בצאתך | 19 |
Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.
ישלח יהוה בך את המארה את המהומה ואת המגערת בכל משלח ידך אשר תעשה--עד השמדך ועד אבדך מהר מפני רע מעלליך אשר עזבתני | 20 |
De HEERE zal onder u zenden den vloek, de verstoring en het verderf, in alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, en totdat gij haastelijk omkomt, vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.
ידבק יהוה בך את הדבר--עד כלתו אתך מעל האדמה אשר אתה בא שמה לרשתה | 21 |
De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
יככה יהוה בשחפת ובקדחת ובדלקת ובחרחר ובחרב ובשדפון ובירקון ורדפוך עד אבדך | 22 |
De HEERE zal u slaan met tering, en met koorts, en met vurigheid, en met hitte, en met droogte, en met brandkoren, en met honigdauw, die u vervolgen zullen, totdat gij omkomt.
והיו שמיך אשר על ראשך נחשת והארץ אשר תחתיך ברזל | 23 |
En uw hemel, die boven uw hoofd is, zal koper zijn, en de aarde, die onder u is, zal ijzer zijn.
יתן יהוה את מטר ארצך אבק ועפר מן השמים ירד עליך עד השמדך | 24 |
De HEERE, uw God, zal pulver en stof tot regen uws lands geven; van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.
יתנך יהוה נגף לפני איביך--בדרך אחד תצא אליו ובשבעה דרכים תנוס לפניו והיית לזעוה לכל ממלכות הארץ | 25 |
De HEERE zal u geslagen geven voor het aangezicht uwer vijanden; door een weg zult gij tot hem uittrekken, en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde beroerd worden.
והיתה נבלתך למאכל לכל עוף השמים ולבהמת הארץ ואין מחריד | 26 |
En uw dood lichaam zal aan alle gevogelte des hemels, en aan de beesten der aarde tot spijze zijn; en niemand zal ze afschrikken.
יככה יהוה בשחין מצרים ובעפלים (ובטחרים) ובגרב ובחרס--אשר לא תוכל להרפא | 27 |
De HEERE zal u slaan met zweren van Egypte, en met spenen, en met droge schurft, en met krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden.
יככה יהוה בשגעון ובעורון ובתמהון לבב | 28 |
De HEERE zal u slaan met onzinnigheid, en met blindheid, en met verbaasdheid des harten;
והיית ממשש בצהרים כאשר ימשש העור באפלה ולא תצליח את דרכיך והיית אך עשוק וגזול כל הימים--ואין מושיע | 29 |
Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een blinde omtast in het donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.
אשה תארש ואיש אחר ישגלנה (ישכבנה)--בית תבנה ולא תשב בו כרם תטע ולא תחללנו | 30 |
Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken.
שורך טבוח לעיניך ולא תאכל ממנו--חמרך גזול מלפניך ולא ישוב לך צאנך נתנות לאיביך ואין לך מושיע | 31 |
Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden, en tot u niet wederkeren; uw klein vee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.
בניך ובנתיך נתנים לעם אחר ועיניך ראות וכלות אליהם כל היום ואין לאל ידך | 32 |
Uw zonen en uw dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen dag; maar het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.
פרי אדמתך וכל יגיעך יאכל עם אשר לא ידעת והיית רק עשוק ורצוץ--כל הימים | 33 |
De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.
והיית משגע ממראה עיניך אשר תראה | 34 |
En gij zult onzinnig zijn, vanwege het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
יככה יהוה בשחין רע על הברכים ועל השקים אשר לא תוכל להרפא--מכף רגלך ועד קדקדך | 35 |
De HEERE zal u slaan met boze zweren, aan de knieen en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.
יולך יהוה אתך ואת מלכך אשר תקים עליך אל גוי אשר לא ידעת אתה ואבתיך ועבדת שם אלהים אחרים עץ ואבן | 36 |
De HEERE zal u, mitsgaders uw koning, dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen.
והיית לשמה למשל ולשנינה--בכל העמים אשר ינהגך יהוה שמה | 37 |
En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken, waarheen u de HEERE leiden zal.
זרע רב תוציא השדה ומעט תאסף כי יחסלנו הארבה | 38 |
Gij zult veel zaads op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen; want de sprinkhaan zal het verteren.
כרמים תטע ועבדת ויין לא תשתה ולא תאגר כי תאכלנו התלעת | 39 |
Wijngaarden zult gij planten, en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de worm zal het afeten.
זיתים יהיו לך בכל גבולך ושמן לא תסוך כי ישל זיתך | 40 |
Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven; want uw olijfboom zal zijn vrucht afwerpen.
בנים ובנות תוליד ולא יהיו לך כי ילכו בשבי | 41 |
Zonen en dochteren zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn; want zij zullen in gevangenis gaan.
כל עצך ופרי אדמתך יירש הצלצל | 42 |
Al uw geboomte, en de vrucht uws lands zal het boos gewormte erfelijk bezitten.
הגר אשר בקרבך יעלה עליך מעלה מעלה ואתה תרד מטה מטה | 43 |
De vreemdeling, die in het midden van u is, zal hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.
הוא ילוך ואתה לא תלונו הוא יהיה לראש ואתה תהיה לזנב | 44 |
Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal tot een hoofd zijn, en gij zult tot een staart zijn.
ובאו עליך כל הקללות האלה ורדפוך והשיגוך עד השמדך כי לא שמעת בקול יהוה אלהיך--לשמר מצותיו וחקתיו אשר צוך | 45 |
En al deze vloeken zullen over u komen, en u vervolgen, en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn, om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.
והיו בך לאות ולמופת ובזרעך עד עולם | 46 |
En zij zullen onder u tot een teken, en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.
תחת אשר לא עבדת את יהוה אלהיך בשמחה ובטוב לבב--מרב כל | 47 |
Omdat gij den HEERE, uw God, niet gediend zult hebben met vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de veelheid van alles;
ועבדת את איביך אשר ישלחנו יהוה בך ברעב ובצמא ובעירם ובחסר כל ונתן על ברזל על צוארך עד השמידו אתך | 48 |
Zo zult gij uw vijanden, die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst, en in naaktheid, en in gebrek van alles; en Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.
ישא יהוה עליך גוי מרחק מקצה הארץ כאשר ידאה הנשר גוי אשר לא תשמע לשנו | 49 |
De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan;
גוי עז פנים אשר לא ישא פנים לזקן ונער לא יחן | 50 |
Een volk, stijf van aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn.
ואכל פרי בהמתך ופרי אדמתך עד השמדך אשר לא ישאיר לך דגן תירוש ויצהר שגר אלפיך ועשתרת צאנך--עד האבידו אתך | 51 |
En het zal de vrucht uwer beesten, en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien noch kudden van uw klein vee zal overig laten, totdat Hij u verdoe.
והצר לך בכל שעריך עד רדת חמתיך הגבהת והבצרות אשר אתה בטח בהן בכל ארצך והצר לך בכל שעריך בכל ארצך אשר נתן יהוה אלהיך לך | 52 |
En het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land, dat u de HEERE, uw God, gegeven heeft.
ואכלת פרי בטנך בשר בניך ובנתיך אשר נתן לך יהוה אלהיך--במצור ובמצוק אשר יציק לך איבך | 53 |
En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren, die u de HEERE, uw God, gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen
האיש הרך בך והענג מאד--תרע עינו באחיו ובאשת חיקו וביתר בניו אשר יותיר | 54 |
Aangaande den man, die teder onder u, en die zeer wellustig geweest is, zijn oog zal kwaad zijn tegen zijn broeder, en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben;
מתת לאחד מהם מבשר בניו אשר יאכל מבלי השאיר לו כל--במצור ובמצוק אשר יציק לך איבך בכל שעריך | 55 |
Dat hij niet aan een van die zal geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u in al uw poorten zal benauwen.
הרכה בך והענגה אשר לא נסתה כף רגלה הצג על הארץ מהתענג ומרך--תרע עינה באיש חיקה ובבנה ובבתה | 56 |
Aangaande de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield; haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen haar zoon, en tegen haar dochter;
ובשליתה היוצת מבין רגליה ובבניה אשר תלד כי תאכלם בחסר כל בסתר--במצור ובמצוק אשר יציק לך איבך בשעריך | 57 |
En dat om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar zonen, die zij gebaard zal hebben; want zij zal hen eten in het verborgene, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten.
אם לא תשמר לעשות את כל דברי התורה הזאת הכתבים בספר הזה ליראה את השם הנכבד והנורא הזה--את יהוה אלהיך | 58 |
Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken Naam, den HEERE, uw God;
והפלא יהוה את מכתך ואת מכות זרעך מכות גדלת ונאמנות וחלים רעים ונאמנים | 59 |
Zo zal de HEERE uw plagen wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en gewisse plagen, en boze en gewisse krankten zijn.
והשיב בך את כל מדוה מצרים אשר יגרת מפניהם ודבקו בך | 60 |
En Hij zal op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.
גם כל חלי וכל מכה אשר לא כתוב בספר התורה הזאת--יעלם יהוה עליך עד השמדך | 61 |
Ook alle krankte, en alle plage, die in het boek dezer wet niet geschreven is, zal de HEERE over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt.
ונשארתם במתי מעט תחת אשר הייתם ככוכבי השמים לרב כי לא שמעת בקול יהוה אלהיך | 62 |
En gij zult met weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de sterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam geweest zijt.
והיה כאשר שש יהוה עליכם להיטיב אתכם ולהרבות אתכם--כן ישיש יהוה עליכם להאביד אתכם ולהשמיד אתכם ונסחתם מעל האדמה אשר אתה בא שמה לרשתה | 63 |
En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
והפיצך יהוה בכל העמים מקצה הארץ ועד קצה הארץ ועבדת שם אלהים אחרים אשר לא ידעת אתה ואבתיך--עץ ואבן | 64 |
En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.
ובגוים ההם לא תרגיע ולא יהיה מנוח לכף רגלך ונתן יהוה לך שם לב רגז וכליון עינים ודאבון נפש | 65 |
Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen, en mattigheid der ziel.
והיו חייך תלאים לך מנגד ופחדת לילה ויומם ולא תאמין בחייך | 66 |
En uw leven zal tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, en gij zult van uw leven niet zeker zijn.
בבקר תאמר מי יתן ערב ובערב תאמר מי יתן בקר--מפחד לבבך אשר תפחד וממראה עיניך אשר תראה | 67 |
Des morgens zult gij zeggen: Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.
והשיבך יהוה מצרים באניות בדרך אשר אמרתי לך לא תסיף עוד לראתה והתמכרתם שם לאיביך לעבדים ולשפחות ואין קנה | 68 |
En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen, door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden; maar er zal geen koper zijn.